Vervoeging van zakken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zak
- jij zakt
- hij/zij/het zakt
- wij zakken
- jullie zakken
- zij zakken
Présent
- je baisse
- tu baisses
- il/elle baisse
- nous baissons
- vous baissez
- ils/elles baissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik zakte
- jij zakte
- hij/zij/het zakte
- wij zakten
- jullie zakten
- zij zakten
Indicatif imparfait
- je baissais
- tu baissais
- il/elle baissait
- nous baissions
- vous baissiez
- ils/elles baissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezakt
- jij hebt gezakt
- hij/zij/het heeft gezakt
- wij hebben gezakt
- jullie hebben gezakt
- zij hebben gezakt
Indicatif passé composé
- j'ai baissé
- tu as baissé
- il/elle a baissé
- nous avons baissé
- vous avez baissé
- ils/elles ont baissé
Voltooid verleden tijd
- ik had gezakt
- jij had gezakt
- hij/zij/het had gezakt
- wij hadden gezakt
- jullie hadden gezakt
- zij hadden gezakt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais baissé
- tu avais baissé
- il/elle avait baissé
- nous avions baissé
- vous aviez baissé
- ils/elles avaient baissé
Toekomende tijd I
- ik zal zakken
- jij zult zakken
- hij/zij/het zal zakken
- wij zullen zakken
- jullie zullen zakken
- zij zullen zakken
Indicatif futur
- je baisserai
- tu baisseras
- il/elle baissera
- nous baisserons
- vous baisserez
- ils/elles baisseront
Toekomende tijd II
- ik zal gezakt hebben
- jij zult gezakt hebben
- hij/zij/het zal gezakt hebben
- wij zullen gezakt hebben
- jullie zullen gezakt hebben
- zij zullen gezakt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai baissé
- tu auras baissé
- il/elle aura baissé
- nous aurons baissé
- vous aurez baissé
- ils/elles auront baissé
Conditionalis I
- ik zou zakken
- jij zou zakken
- hij/zij/het zou zakken
- wij zouden zakken
- jullie zouden zakken
- zij zouden zakken
Conditionnel présent
- je baisserais
- tu baisserais
- il/elle baisserait
- nous baisserions
- vous baisseriez
- ils/elles baisseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gezakt
- jij zou hebben gezakt
- hij/zij/het zou hebben gezakt
- wij zouden hebben gezakt
- jullie zouden hebben gezakt
- zij zouden hebben gezakt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais baissé
- tu aurais baissé
- il/elle aurait baissé
- nous aurions baissé
- vous auriez baissé
- ils/elles auraient baissé
Imperatief
- jij zak
- jullie zakt
Impératif
- tu baisse
- vous baissez