Vervoeging van zwellen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zwel
- jij zwelt
- hij/zij/het zwelt
- wij zwellen
- jullie zwellen
- zij zwellen
Présent
- je gonfle
- tu gonfles
- il/elle gonfle
- nous gonflons
- vous gonflez
- ils/elles gonflent
Onvoltooid verleden tijd
- ik zwol
- jij zwol
- hij/zij/het zwol
- wij zwollen
- jullie zwollen
- zij zwollen
Indicatif imparfait
- je gonflais
- tu gonflais
- il/elle gonflait
- nous gonflions
- vous gonfliez
- ils/elles gonflaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gezwollen
- jij bent gezwollen
- hij/zij/het is gezwollen
- wij zijn gezwollen
- jullie zijn gezwollen
- zij zijn gezwollen
Indicatif passé composé
- j'ai gonflé
- tu as gonflé
- il/elle a gonflé
- nous avons gonflé
- vous avez gonflé
- ils/elles ont gonflé
Voltooid verleden tijd
- ik was gezwollen
- jij was gezwollen
- hij/zij/het was gezwollen
- wij waren gezwollen
- jullie waren gezwollen
- zij waren gezwollen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais gonflé
- tu avais gonflé
- il/elle avait gonflé
- nous avions gonflé
- vous aviez gonflé
- ils/elles avaient gonflé
Toekomende tijd I
- ik zal zwellen
- jij zult zwellen
- hij/zij/het zal zwellen
- wij zullen zwellen
- jullie zullen zwellen
- zij zullen zwellen
Indicatif futur
- je gonflerai
- tu gonfleras
- il/elle gonflera
- nous gonflerons
- vous gonflerez
- ils/elles gonfleront
Toekomende tijd II
- ik zal gezwollen zijn
- jij zult gezwollen zijn
- hij/zij/het zal gezwollen zijn
- wij zullen gezwollen zijn
- jullie zullen gezwollen zijn
- zij zullen gezwollen zijn
Indicatif futur antérieur
- j'aurai gonflé
- tu auras gonflé
- il/elle aura gonflé
- nous aurons gonflé
- vous aurez gonflé
- ils/elles auront gonflé
Conditionalis I
- ik zou zwellen
- jij zou zwellen
- hij/zij/het zou zwellen
- wij zouden zwellen
- jullie zouden zwellen
- zij zouden zwellen
Conditionnel présent
- je gonflerais
- tu gonflerais
- il/elle gonflerait
- nous gonflerions
- vous gonfleriez
- ils/elles gonfleraient
Conditionalis II
- ik zou zijn gezwollen
- jij zou zijn gezwollen
- hij/zij/het zou zijn gezwollen
- wij zouden zijn gezwollen
- jullie zouden zijn gezwollen
- zij zouden zijn gezwollen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais gonflé
- tu aurais gonflé
- il/elle aurait gonflé
- nous aurions gonflé
- vous auriez gonflé
- ils/elles auraient gonflé
Imperatief
- jij zwel
- jullie zwelt
Impératif
- tu gonfle
- vous gonflez