Vervoeging van zweten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zweet
  • jij zweet
  • hij/zij/het zweet
  • wij zweten
  • jullie zweten
  • zij zweten

Présent

  • je sue
  • tu sues
  • il/elle sue
  • nous suons
  • vous suez
  • ils/elles suent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zweette
  • jij zweette
  • hij/zij/het zweette
  • wij zweetten
  • jullie zweetten
  • zij zweetten

Indicatif imparfait

  • je suais
  • tu suais
  • il/elle suait
  • nous suions
  • vous suiez
  • ils/elles suaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezweet
  • jij hebt gezweet
  • hij/zij/het heeft gezweet
  • wij hebben gezweet
  • jullie hebben gezweet
  • zij hebben gezweet

Indicatif passé composé

  • j'ai sué
  • tu as sué
  • il/elle a sué
  • nous avons sué
  • vous avez sué
  • ils/elles ont sué

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezweet
  • jij had gezweet
  • hij/zij/het had gezweet
  • wij hadden gezweet
  • jullie hadden gezweet
  • zij hadden gezweet

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais sué
  • tu avais sué
  • il/elle avait sué
  • nous avions sué
  • vous aviez sué
  • ils/elles avaient sué

Toekomende tijd I

  • ik zal zweten
  • jij zult zweten
  • hij/zij/het zal zweten
  • wij zullen zweten
  • jullie zullen zweten
  • zij zullen zweten

Indicatif futur

  • je suerai
  • tu sueras
  • il/elle suera
  • nous suerons
  • vous suerez
  • ils/elles sueront

Toekomende tijd II

  • ik zal gezweet hebben
  • jij zult gezweet hebben
  • hij/zij/het zal gezweet hebben
  • wij zullen gezweet hebben
  • jullie zullen gezweet hebben
  • zij zullen gezweet hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai sué
  • tu auras sué
  • il/elle aura sué
  • nous aurons sué
  • vous aurez sué
  • ils/elles auront sué

Conditionalis I

  • ik zou zweten
  • jij zou zweten
  • hij/zij/het zou zweten
  • wij zouden zweten
  • jullie zouden zweten
  • zij zouden zweten

Conditionnel présent

  • je suerais
  • tu suerais
  • il/elle suerait
  • nous suerions
  • vous sueriez
  • ils/elles sueraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezweet
  • jij zou hebben gezweet
  • hij/zij/het zou hebben gezweet
  • wij zouden hebben gezweet
  • jullie zouden hebben gezweet
  • zij zouden hebben gezweet

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais sué
  • tu aurais sué
  • il/elle aurait sué
  • nous aurions sué
  • vous auriez sué
  • ils/elles auraient sué

Imperatief

  • jij zweet
  • jullie zweet

Impératif

  • tu sue
  • vous suez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van zweten