Vervoeging van zwichten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zwicht
  • jij zwicht
  • hij/zij/het zwicht
  • wij zwichten
  • jullie zwichten
  • zij zwichten

Présent

  • je barguigne
  • tu barguignes
  • il/elle barguigne
  • nous barguignons
  • vous barguignez
  • ils/elles barguignent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zwichtte
  • jij zwichtte
  • hij/zij/het zwichtte
  • wij zwichtten
  • jullie zwichtten
  • zij zwichtten

Indicatif imparfait

  • je barguignais
  • tu barguignais
  • il/elle barguignait
  • nous barguignions
  • vous barguigniez
  • ils/elles barguignaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezwicht
  • jij hebt gezwicht
  • hij/zij/het heeft gezwicht
  • wij hebben gezwicht
  • jullie hebben gezwicht
  • zij hebben gezwicht

Indicatif passé composé

  • j'ai barguigné
  • tu as barguigné
  • il/elle a barguigné
  • nous avons barguigné
  • vous avez barguigné
  • ils/elles ont barguigné

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezwicht
  • jij had gezwicht
  • hij/zij/het had gezwicht
  • wij hadden gezwicht
  • jullie hadden gezwicht
  • zij hadden gezwicht

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais barguigné
  • tu avais barguigné
  • il/elle avait barguigné
  • nous avions barguigné
  • vous aviez barguigné
  • ils/elles avaient barguigné

Toekomende tijd I

  • ik zal zwichten
  • jij zult zwichten
  • hij/zij/het zal zwichten
  • wij zullen zwichten
  • jullie zullen zwichten
  • zij zullen zwichten

Indicatif futur

  • je barguignerai
  • tu barguigneras
  • il/elle barguignera
  • nous barguignerons
  • vous barguignerez
  • ils/elles barguigneront

Toekomende tijd II

  • ik zal gezwicht hebben
  • jij zult gezwicht hebben
  • hij/zij/het zal gezwicht hebben
  • wij zullen gezwicht hebben
  • jullie zullen gezwicht hebben
  • zij zullen gezwicht hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai barguigné
  • tu auras barguigné
  • il/elle aura barguigné
  • nous aurons barguigné
  • vous aurez barguigné
  • ils/elles auront barguigné

Conditionalis I

  • ik zou zwichten
  • jij zou zwichten
  • hij/zij/het zou zwichten
  • wij zouden zwichten
  • jullie zouden zwichten
  • zij zouden zwichten

Conditionnel présent

  • je barguignerais
  • tu barguignerais
  • il/elle barguignerait
  • nous barguignerions
  • vous barguigneriez
  • ils/elles barguigneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezwicht
  • jij zou hebben gezwicht
  • hij/zij/het zou hebben gezwicht
  • wij zouden hebben gezwicht
  • jullie zouden hebben gezwicht
  • zij zouden hebben gezwicht

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais barguigné
  • tu aurais barguigné
  • il/elle aurait barguigné
  • nous aurions barguigné
  • vous auriez barguigné
  • ils/elles auraient barguigné

Imperatief

  • jij zwicht
  • jullie zwicht

Impératif

  • tu barguigne
  • vous barguignez