Vervoeging van krenken

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krenk
  • jij krenkt
  • hij/zij/het krenkt
  • wij krenken
  • jullie krenken
  • zij krenken

Presente

  • io offendo
  • tu offendi
  • lui/lei/Lei offende
  • noi offendiamo
  • voi/Voi offendete
  • loro/Loro offendono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik krenkte
  • jij krenkte
  • hij/zij/het krenkte
  • wij krenkten
  • jullie krenkten
  • zij krenkten

Imperfetto

  • io offendevo
  • tu offendevi
  • lui/lei/Lei offendeva
  • noi offendevamo
  • voi/Voi offendevate
  • loro/Loro offendevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekrenkt
  • jij hebt gekrenkt
  • hij/zij/het heeft gekrenkt
  • wij hebben gekrenkt
  • jullie hebben gekrenkt
  • zij hebben gekrenkt

Passato prossimo

  • io ho offeso
  • tu hai offeso
  • lui/lei/Lei ha offeso
  • noi abbiamo offeso
  • voi/Voi avete offeso
  • loro/Loro hanno offeso

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekrenkt
  • jij had gekrenkt
  • hij/zij/het had gekrenkt
  • wij hadden gekrenkt
  • jullie hadden gekrenkt
  • zij hadden gekrenkt

Trapassato prossimo

  • io avevo offeso
  • tu avevi offeso
  • lui/lei/Lei aveva offeso
  • noi avevamo offeso
  • voi/Voi avevate offeso
  • loro/Loro avevano offeso

Toekomende tijd I

  • ik zal krenken
  • jij zult krenken
  • hij/zij/het zal krenken
  • wij zullen krenken
  • jullie zullen krenken
  • zij zullen krenken

Futuro semplice

  • io offenderò
  • tu offenderai
  • lui/lei/Lei offenderà
  • noi offenderemo
  • voi/Voi offenderete
  • loro/Loro offenderanno

Toekomende tijd II

  • ik zal gekrenkt hebben
  • jij zult gekrenkt hebben
  • hij/zij/het zal gekrenkt hebben
  • wij zullen gekrenkt hebben
  • jullie zullen gekrenkt hebben
  • zij zullen gekrenkt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò offeso
  • tu avrai offeso
  • lui/lei/Lei avrà offeso
  • noi avremo offeso
  • voi/Voi avrete offeso
  • loro/Loro avranno offeso

Conditionalis I

  • ik zou krenken
  • jij zou krenken
  • hij/zij/het zou krenken
  • wij zouden krenken
  • jullie zouden krenken
  • zij zouden krenken

Condizionale presente

  • io offenderei
  • tu offenderesti
  • lui/lei/Lei offenderebbe
  • noi offenderemmo
  • voi/Voi offendereste
  • loro/Loro offenderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekrenkt
  • jij zou hebben gekrenkt
  • hij/zij/het zou hebben gekrenkt
  • wij zouden hebben gekrenkt
  • jullie zouden hebben gekrenkt
  • zij zouden hebben gekrenkt

Condizionale passato

  • io avrei offeso
  • tu avresti offeso
  • lui/lei/Lei avrebbe offeso
  • noi avremmo offeso
  • voi/Voi avreste offeso
  • loro/Loro avrebbero offeso

Imperatief

  • jij krenk
  • jullie krenkt

Imperativo

  • tu offendi
  • voi/Voi offendete