Vervoeging van aannagelen

Onbepaalde wijs (infinitief): aannagelen

Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik nagel aan
    • jij nagelt aan
    • hij/zij/het nagelt aan
    • wij nagelen aan
    • jullie nagelen aan
    • zij nagelen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik nagelde aan
    • jij nagelde aan
    • hij/zij/het nagelde aan
    • wij nagelden aan
    • jullie nagelden aan
    • zij nagelden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangenageld
    • jij hebt aangenageld
    • hij/zij/het heeft aangenageld
    • wij hebben aangenageld
    • jullie hebben aangenageld
    • zij hebben aangenageld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangenageld
    • jij had aangenageld
    • hij/zij/het had aangenageld
    • wij hadden aangenageld
    • jullie hadden aangenageld
    • zij hadden aangenageld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aannagelen
    • jij zult aannagelen
    • hij/zij/het zal aannagelen
    • wij zullen aannagelen
    • jullie zullen aannagelen
    • zij zullen aannagelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangenageld hebben
    • jij zult aangenageld hebben
    • hij/zij/het zal aangenageld hebben
    • wij zullen aangenageld hebben
    • jullie zullen aangenageld hebben
    • zij zullen aangenageld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aannagelen
    • jij zou aannagelen
    • hij/zij/het zou aannagelen
    • wij zouden aannagelen
    • jullie zouden aannagelen
    • zij zouden aannagelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangenageld
    • jij zou hebben aangenageld
    • hij/zij/het zou hebben aangenageld
    • wij zouden hebben aangenageld
    • jullie zouden hebben aangenageld
    • zij zouden hebben aangenageld
  • Imperatief

    • jij nagel aan
    • jullie nagelt aan