Vervoeging van aanporren
Onbepaalde wijs (infinitief): aanporren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik por aan
- jij port aan
- hij/zij/het port aan
- wij porren aan
- jullie porren aan
- zij porren aan
Presente
- io stimolo
- tu stimoli
- lui/lei/Lei stimola
- noi stimoliamo
- voi/Voi stimolate
- loro/Loro stimolano
Onvoltooid verleden tijd
- ik porde aan
- jij porde aan
- hij/zij/het porde aan
- wij porden aan
- jullie porden aan
- zij porden aan
Imperfetto
- io stimolavo
- tu stimolavi
- lui/lei/Lei stimolava
- noi stimolavamo
- voi/Voi stimolavate
- loro/Loro stimolavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangepord
- jij hebt aangepord
- hij/zij/het heeft aangepord
- wij hebben aangepord
- jullie hebben aangepord
- zij hebben aangepord
Passato prossimo
- io ho stimolato
- tu hai stimolato
- lui/lei/Lei ha stimolato
- noi abbiamo stimolato
- voi/Voi avete stimolato
- loro/Loro hanno stimolato
Voltooid verleden tijd
- ik had aangepord
- jij had aangepord
- hij/zij/het had aangepord
- wij hadden aangepord
- jullie hadden aangepord
- zij hadden aangepord
Trapassato prossimo
- io avevo stimolato
- tu avevi stimolato
- lui/lei/Lei aveva stimolato
- noi avevamo stimolato
- voi/Voi avevate stimolato
- loro/Loro avevano stimolato
Toekomende tijd I
- ik zal aanporren
- jij zult aanporren
- hij/zij/het zal aanporren
- wij zullen aanporren
- jullie zullen aanporren
- zij zullen aanporren
Futuro semplice
- io stimolerò
- tu stimolerai
- lui/lei/Lei stimolerà
- noi stimoleremo
- voi/Voi stimolerete
- loro/Loro stimoleranno
Toekomende tijd II
- ik zal aangepord hebben
- jij zult aangepord hebben
- hij/zij/het zal aangepord hebben
- wij zullen aangepord hebben
- jullie zullen aangepord hebben
- zij zullen aangepord hebben
Futuro anteriore
- io avrò stimolato
- tu avrai stimolato
- lui/lei/Lei avrà stimolato
- noi avremo stimolato
- voi/Voi avrete stimolato
- loro/Loro avranno stimolato
Conditionalis I
- ik zou aanporren
- jij zou aanporren
- hij/zij/het zou aanporren
- wij zouden aanporren
- jullie zouden aanporren
- zij zouden aanporren
Condizionale presente
- io stimolerei
- tu stimoleresti
- lui/lei/Lei stimolerebbe
- noi stimoleremmo
- voi/Voi stimolereste
- loro/Loro stimolerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben aangepord
- jij zou hebben aangepord
- hij/zij/het zou hebben aangepord
- wij zouden hebben aangepord
- jullie zouden hebben aangepord
- zij zouden hebben aangepord
Condizionale passato
- io avrei stimolato
- tu avresti stimolato
- lui/lei/Lei avrebbe stimolato
- noi avremmo stimolato
- voi/Voi avreste stimolato
- loro/Loro avrebbero stimolato
Imperatief
- jij por aan
- jullie port aan
Imperativo
- tu stimola
- voi/Voi stimolate