Vervoeging van aanreiken
Onbepaalde wijs (infinitief): aanreiken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reik aan
- jij reikt aan
- hij/zij/het reikt aan
- wij reiken aan
- jullie reiken aan
- zij reiken aan
Presente
- io passo
- tu passi
- lui/lei/Lei passa
- noi passiamo
- voi/Voi passate
- loro/Loro passano
Onvoltooid verleden tijd
- ik reikte aan
- jij reikte aan
- hij/zij/het reikte aan
- wij reikten aan
- jullie reikten aan
- zij reikten aan
Imperfetto
- io passavo
- tu passavi
- lui/lei/Lei passava
- noi passavamo
- voi/Voi passavate
- loro/Loro passavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangereikt
- jij hebt aangereikt
- hij/zij/het heeft aangereikt
- wij hebben aangereikt
- jullie hebben aangereikt
- zij hebben aangereikt
Passato prossimo
- io ho passato
- tu hai passato
- lui/lei/Lei ha passato
- noi abbiamo passato
- voi/Voi avete passato
- loro/Loro hanno passato
Voltooid verleden tijd
- ik had aangereikt
- jij had aangereikt
- hij/zij/het had aangereikt
- wij hadden aangereikt
- jullie hadden aangereikt
- zij hadden aangereikt
Trapassato prossimo
- io avevo passato
- tu avevi passato
- lui/lei/Lei aveva passato
- noi avevamo passato
- voi/Voi avevate passato
- loro/Loro avevano passato
Toekomende tijd I
- ik zal aanreiken
- jij zult aanreiken
- hij/zij/het zal aanreiken
- wij zullen aanreiken
- jullie zullen aanreiken
- zij zullen aanreiken
Futuro semplice
- io passerò
- tu passerai
- lui/lei/Lei passerà
- noi passeremo
- voi/Voi passerete
- loro/Loro passeranno
Toekomende tijd II
- ik zal aangereikt hebben
- jij zult aangereikt hebben
- hij/zij/het zal aangereikt hebben
- wij zullen aangereikt hebben
- jullie zullen aangereikt hebben
- zij zullen aangereikt hebben
Futuro anteriore
- io avrò passato
- tu avrai passato
- lui/lei/Lei avrà passato
- noi avremo passato
- voi/Voi avrete passato
- loro/Loro avranno passato
Conditionalis I
- ik zou aanreiken
- jij zou aanreiken
- hij/zij/het zou aanreiken
- wij zouden aanreiken
- jullie zouden aanreiken
- zij zouden aanreiken
Condizionale presente
- io passerei
- tu passeresti
- lui/lei/Lei passerebbe
- noi passeremmo
- voi/Voi passereste
- loro/Loro passerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben aangereikt
- jij zou hebben aangereikt
- hij/zij/het zou hebben aangereikt
- wij zouden hebben aangereikt
- jullie zouden hebben aangereikt
- zij zouden hebben aangereikt
Condizionale passato
- io avrei passato
- tu avresti passato
- lui/lei/Lei avrebbe passato
- noi avremmo passato
- voi/Voi avreste passato
- loro/Loro avrebbero passato
Imperatief
- jij reik aan
- jullie reikt aan
Imperativo
- tu passa
- voi/Voi passate