Vervoeging van afkeuren

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik keur af
  • jij keurt af
  • hij/zij/het keurt af
  • wij keuren af
  • jullie keuren af
  • zij keuren af

Presente

  • io biasimo
  • tu biasimi
  • lui/lei/Lei biasima
  • noi biasimiamo
  • voi/Voi biasimate
  • loro/Loro biasimano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik keurde af
  • jij keurde af
  • hij/zij/het keurde af
  • wij keurden af
  • jullie keurden af
  • zij keurden af

Imperfetto

  • io biasimavo
  • tu biasimavi
  • lui/lei/Lei biasimava
  • noi biasimavamo
  • voi/Voi biasimavate
  • loro/Loro biasimavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgekeurd
  • jij hebt afgekeurd
  • hij/zij/het heeft afgekeurd
  • wij hebben afgekeurd
  • jullie hebben afgekeurd
  • zij hebben afgekeurd

Passato prossimo

  • io ho biasimato
  • tu hai biasimato
  • lui/lei/Lei ha biasimato
  • noi abbiamo biasimato
  • voi/Voi avete biasimato
  • loro/Loro hanno biasimato

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgekeurd
  • jij had afgekeurd
  • hij/zij/het had afgekeurd
  • wij hadden afgekeurd
  • jullie hadden afgekeurd
  • zij hadden afgekeurd

Trapassato prossimo

  • io avevo biasimato
  • tu avevi biasimato
  • lui/lei/Lei aveva biasimato
  • noi avevamo biasimato
  • voi/Voi avevate biasimato
  • loro/Loro avevano biasimato

Toekomende tijd I

  • ik zal afkeuren
  • jij zult afkeuren
  • hij/zij/het zal afkeuren
  • wij zullen afkeuren
  • jullie zullen afkeuren
  • zij zullen afkeuren

Futuro semplice

  • io biasimerò
  • tu biasimerai
  • lui/lei/Lei biasimerà
  • noi biasimeremo
  • voi/Voi biasimerete
  • loro/Loro biasimeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal afgekeurd hebben
  • jij zult afgekeurd hebben
  • hij/zij/het zal afgekeurd hebben
  • wij zullen afgekeurd hebben
  • jullie zullen afgekeurd hebben
  • zij zullen afgekeurd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò biasimato
  • tu avrai biasimato
  • lui/lei/Lei avrà biasimato
  • noi avremo biasimato
  • voi/Voi avrete biasimato
  • loro/Loro avranno biasimato

Conditionalis I

  • ik zou afkeuren
  • jij zou afkeuren
  • hij/zij/het zou afkeuren
  • wij zouden afkeuren
  • jullie zouden afkeuren
  • zij zouden afkeuren

Condizionale presente

  • io biasimerei
  • tu biasimeresti
  • lui/lei/Lei biasimerebbe
  • noi biasimeremmo
  • voi/Voi biasimereste
  • loro/Loro biasimerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgekeurd
  • jij zou hebben afgekeurd
  • hij/zij/het zou hebben afgekeurd
  • wij zouden hebben afgekeurd
  • jullie zouden hebben afgekeurd
  • zij zouden hebben afgekeurd

Condizionale passato

  • io avrei biasimato
  • tu avresti biasimato
  • lui/lei/Lei avrebbe biasimato
  • noi avremmo biasimato
  • voi/Voi avreste biasimato
  • loro/Loro avrebbero biasimato

Imperatief

  • jij keur af
  • jullie keurt af

Imperativo

  • tu biasima
  • voi/Voi biasimate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van afkeuren