Vervoeging van afmonsteren

Onbepaalde wijs (infinitief): afmonsteren

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik monster af
  • jij monstert af
  • hij/zij/het monstert af
  • wij monsteren af
  • jullie monsteren af
  • zij monsteren af

Presente

  • io destituisco
  • tu destituisci
  • lui/lei/Lei destituisce
  • noi destituiamo
  • voi/Voi destituite
  • loro/Loro destituiscono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik monsterde af
  • jij monsterde af
  • hij/zij/het monsterde af
  • wij monsterden af
  • jullie monsterden af
  • zij monsterden af

Imperfetto

  • io destituivo
  • tu destituivi
  • lui/lei/Lei destituiva
  • noi destituivamo
  • voi/Voi destituivate
  • loro/Loro destituivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgemonsterd
  • jij hebt afgemonsterd
  • hij/zij/het heeft afgemonsterd
  • wij hebben afgemonsterd
  • jullie hebben afgemonsterd
  • zij hebben afgemonsterd

Passato prossimo

  • io ho destituito
  • tu hai destituito
  • lui/lei/Lei ha destituito
  • noi abbiamo destituito
  • voi/Voi avete destituito
  • loro/Loro hanno destituito

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgemonsterd
  • jij had afgemonsterd
  • hij/zij/het had afgemonsterd
  • wij hadden afgemonsterd
  • jullie hadden afgemonsterd
  • zij hadden afgemonsterd

Trapassato prossimo

  • io avevo destituito
  • tu avevi destituito
  • lui/lei/Lei aveva destituito
  • noi avevamo destituito
  • voi/Voi avevate destituito
  • loro/Loro avevano destituito

Toekomende tijd I

  • ik zal afmonsteren
  • jij zult afmonsteren
  • hij/zij/het zal afmonsteren
  • wij zullen afmonsteren
  • jullie zullen afmonsteren
  • zij zullen afmonsteren

Futuro semplice

  • io destituirò
  • tu destituirai
  • lui/lei/Lei destituirà
  • noi destituiremo
  • voi/Voi destituirete
  • loro/Loro destituiranno

Toekomende tijd II

  • ik zal afgemonsterd hebben
  • jij zult afgemonsterd hebben
  • hij/zij/het zal afgemonsterd hebben
  • wij zullen afgemonsterd hebben
  • jullie zullen afgemonsterd hebben
  • zij zullen afgemonsterd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò destituito
  • tu avrai destituito
  • lui/lei/Lei avrà destituito
  • noi avremo destituito
  • voi/Voi avrete destituito
  • loro/Loro avranno destituito

Conditionalis I

  • ik zou afmonsteren
  • jij zou afmonsteren
  • hij/zij/het zou afmonsteren
  • wij zouden afmonsteren
  • jullie zouden afmonsteren
  • zij zouden afmonsteren

Condizionale presente

  • io destituirei
  • tu destituiresti
  • lui/lei/Lei destituirebbe
  • noi destituiremmo
  • voi/Voi destituireste
  • loro/Loro destituirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgemonsterd
  • jij zou hebben afgemonsterd
  • hij/zij/het zou hebben afgemonsterd
  • wij zouden hebben afgemonsterd
  • jullie zouden hebben afgemonsterd
  • zij zouden hebben afgemonsterd

Condizionale passato

  • io avrei destituito
  • tu avresti destituito
  • lui/lei/Lei avrebbe destituito
  • noi avremmo destituito
  • voi/Voi avreste destituito
  • loro/Loro avrebbero destituito

Imperatief

  • jij monster af
  • jullie monstert af

Imperativo

  • tu destituisci
  • voi/Voi destituite