Vervoeging van afvaardigen
Onbepaalde wijs (infinitief): afvaardigen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaardig af
- jij vaardigt af
- hij/zij/het vaardigt af
- wij vaardigen af
- jullie vaardigen af
- zij vaardigen af
Presente
- io delego
- tu deleghi
- lui/lei/Lei delega
- noi deleghiamo
- voi/Voi delegate
- loro/Loro delegano
Onvoltooid verleden tijd
- ik vaardigde af
- jij vaardigde af
- hij/zij/het vaardigde af
- wij vaardigden af
- jullie vaardigden af
- zij vaardigden af
Imperfetto
- io delegavo
- tu delegavi
- lui/lei/Lei delegava
- noi delegavamo
- voi/Voi delegavate
- loro/Loro delegavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgevaardigd
- jij hebt afgevaardigd
- hij/zij/het heeft afgevaardigd
- wij hebben afgevaardigd
- jullie hebben afgevaardigd
- zij hebben afgevaardigd
Passato prossimo
- io ho delegato
- tu hai delegato
- lui/lei/Lei ha delegato
- noi abbiamo delegato
- voi/Voi avete delegato
- loro/Loro hanno delegato
Voltooid verleden tijd
- ik had afgevaardigd
- jij had afgevaardigd
- hij/zij/het had afgevaardigd
- wij hadden afgevaardigd
- jullie hadden afgevaardigd
- zij hadden afgevaardigd
Trapassato prossimo
- io avevo delegato
- tu avevi delegato
- lui/lei/Lei aveva delegato
- noi avevamo delegato
- voi/Voi avevate delegato
- loro/Loro avevano delegato
Toekomende tijd I
- ik zal afvaardigen
- jij zult afvaardigen
- hij/zij/het zal afvaardigen
- wij zullen afvaardigen
- jullie zullen afvaardigen
- zij zullen afvaardigen
Futuro semplice
- io delegherò
- tu delegherai
- lui/lei/Lei delegherà
- noi delegheremo
- voi/Voi delegherete
- loro/Loro delegheranno
Toekomende tijd II
- ik zal afgevaardigd hebben
- jij zult afgevaardigd hebben
- hij/zij/het zal afgevaardigd hebben
- wij zullen afgevaardigd hebben
- jullie zullen afgevaardigd hebben
- zij zullen afgevaardigd hebben
Futuro anteriore
- io avrò delegato
- tu avrai delegato
- lui/lei/Lei avrà delegato
- noi avremo delegato
- voi/Voi avrete delegato
- loro/Loro avranno delegato
Conditionalis I
- ik zou afvaardigen
- jij zou afvaardigen
- hij/zij/het zou afvaardigen
- wij zouden afvaardigen
- jullie zouden afvaardigen
- zij zouden afvaardigen
Condizionale presente
- io delegherei
- tu delegheresti
- lui/lei/Lei delegherebbe
- noi delegheremmo
- voi/Voi deleghereste
- loro/Loro delegherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben afgevaardigd
- jij zou hebben afgevaardigd
- hij/zij/het zou hebben afgevaardigd
- wij zouden hebben afgevaardigd
- jullie zouden hebben afgevaardigd
- zij zouden hebben afgevaardigd
Condizionale passato
- io avrei delegato
- tu avresti delegato
- lui/lei/Lei avrebbe delegato
- noi avremmo delegato
- voi/Voi avreste delegato
- loro/Loro avrebbero delegato
Imperatief
- jij vaardig af
- jullie vaardigt af
Imperativo
- tu delega
- voi/Voi delegate