Vervoeging van beetnemen

Vertaling: prendere

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem beet
  • jij neemt beet
  • hij/zij/het neemt beet
  • wij nemen beet
  • jullie nemen beet
  • zij nemen beet

Presente

  • io prendo
  • tu prendi
  • lui/lei/Lei prende
  • noi prendiamo
  • voi/Voi prendete
  • loro/Loro prendono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik nam beet
  • jij nam beet
  • hij/zij/het nam beet
  • wij namen beet
  • jullie namen beet
  • zij namen beet

Imperfetto

  • io prendevo
  • tu prendevi
  • lui/lei/Lei prendeva
  • noi prendevamo
  • voi/Voi prendevate
  • loro/Loro prendevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beetgenomen
  • jij hebt beetgenomen
  • hij/zij/het heeft beetgenomen
  • wij hebben beetgenomen
  • jullie hebben beetgenomen
  • zij hebben beetgenomen

Passato prossimo

  • io ho preso
  • tu hai preso
  • lui/lei/Lei ha preso
  • noi abbiamo preso
  • voi/Voi avete preso
  • loro/Loro hanno preso

Voltooid verleden tijd

  • ik had beetgenomen
  • jij had beetgenomen
  • hij/zij/het had beetgenomen
  • wij hadden beetgenomen
  • jullie hadden beetgenomen
  • zij hadden beetgenomen

Trapassato prossimo

  • io avevo preso
  • tu avevi preso
  • lui/lei/Lei aveva preso
  • noi avevamo preso
  • voi/Voi avevate preso
  • loro/Loro avevano preso

Toekomende tijd I

  • ik zal beetnemen
  • jij zult beetnemen
  • hij/zij/het zal beetnemen
  • wij zullen beetnemen
  • jullie zullen beetnemen
  • zij zullen beetnemen

Futuro semplice

  • io prenderò
  • tu prenderai
  • lui/lei/Lei prenderà
  • noi prenderemo
  • voi/Voi prenderete
  • loro/Loro prenderanno

Toekomende tijd II

  • ik zal beetgenomen hebben
  • jij zult beetgenomen hebben
  • hij/zij/het zal beetgenomen hebben
  • wij zullen beetgenomen hebben
  • jullie zullen beetgenomen hebben
  • zij zullen beetgenomen hebben

Futuro anteriore

  • io avrò preso
  • tu avrai preso
  • lui/lei/Lei avrà preso
  • noi avremo preso
  • voi/Voi avrete preso
  • loro/Loro avranno preso

Conditionalis I

  • ik zou beetnemen
  • jij zou beetnemen
  • hij/zij/het zou beetnemen
  • wij zouden beetnemen
  • jullie zouden beetnemen
  • zij zouden beetnemen

Condizionale presente

  • io prenderei
  • tu prenderesti
  • lui/lei/Lei prenderebbe
  • noi prenderemmo
  • voi/Voi prendereste
  • loro/Loro prenderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben beetgenomen
  • jij zou hebben beetgenomen
  • hij/zij/het zou hebben beetgenomen
  • wij zouden hebben beetgenomen
  • jullie zouden hebben beetgenomen
  • zij zouden hebben beetgenomen

Condizionale passato

  • io avrei preso
  • tu avresti preso
  • lui/lei/Lei avrebbe preso
  • noi avremmo preso
  • voi/Voi avreste preso
  • loro/Loro avrebbero preso

Imperatief

  • jij neem beet
  • jullie neemt beet

Imperativo

  • tu prendi
  • voi/Voi prendete