Vervoeging van begraven
Onbepaalde wijs (infinitief): begraven
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begraaf
- jij begraaft
- hij/zij/het begraaft
- wij begraven
- jullie begraven
- zij begraven
Presente
- io seppellisco
- tu seppellisci
- lui/lei/Lei seppellisce
- noi seppelliamo
- voi/Voi seppellite
- loro/Loro seppelliscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik begroef
- jij begroef
- hij/zij/het begroef
- wij begroeven
- jullie begroeven
- zij begroeven
Imperfetto
- io seppellivo
- tu seppellivi
- lui/lei/Lei seppelliva
- noi seppellivamo
- voi/Voi seppellivate
- loro/Loro seppellivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begraven
- jij hebt begraven
- hij/zij/het heeft begraven
- wij hebben begraven
- jullie hebben begraven
- zij hebben begraven
Passato prossimo
- io ho seppellito
- tu hai seppellito
- lui/lei/Lei ha seppellito
- noi abbiamo seppellito
- voi/Voi avete seppellito
- loro/Loro hanno seppellito
Voltooid verleden tijd
- ik had begraven
- jij had begraven
- hij/zij/het had begraven
- wij hadden begraven
- jullie hadden begraven
- zij hadden begraven
Trapassato prossimo
- io avevo seppellito
- tu avevi seppellito
- lui/lei/Lei aveva seppellito
- noi avevamo seppellito
- voi/Voi avevate seppellito
- loro/Loro avevano seppellito
Toekomende tijd I
- ik zal begraven
- jij zult begraven
- hij/zij/het zal begraven
- wij zullen begraven
- jullie zullen begraven
- zij zullen begraven
Futuro semplice
- io seppellirò
- tu seppellirai
- lui/lei/Lei seppellirà
- noi seppelliremo
- voi/Voi seppellirete
- loro/Loro seppelliranno
Toekomende tijd II
- ik zal begraven hebben
- jij zult begraven hebben
- hij/zij/het zal begraven hebben
- wij zullen begraven hebben
- jullie zullen begraven hebben
- zij zullen begraven hebben
Futuro anteriore
- io avrò seppellito
- tu avrai seppellito
- lui/lei/Lei avrà seppellito
- noi avremo seppellito
- voi/Voi avrete seppellito
- loro/Loro avranno seppellito
Conditionalis I
- ik zou begraven
- jij zou begraven
- hij/zij/het zou begraven
- wij zouden begraven
- jullie zouden begraven
- zij zouden begraven
Condizionale presente
- io seppellirei
- tu seppelliresti
- lui/lei/Lei seppellirebbe
- noi seppelliremmo
- voi/Voi seppellireste
- loro/Loro seppellirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben begraven
- jij zou hebben begraven
- hij/zij/het zou hebben begraven
- wij zouden hebben begraven
- jullie zouden hebben begraven
- zij zouden hebben begraven
Condizionale passato
- io avrei seppellito
- tu avresti seppellito
- lui/lei/Lei avrebbe seppellito
- noi avremmo seppellito
- voi/Voi avreste seppellito
- loro/Loro avrebbero seppellito
Imperatief
- jij begraaf
- jullie begraaft
Imperativo
- tu seppellisci
- voi/Voi seppellite