Vervoeging van begroeten
Onbepaalde wijs (infinitief): begroeten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begroet
- jij begroet
- hij/zij/het begroet
- wij begroeten
- jullie begroeten
- zij begroeten
Presente
- io saluto
- tu saluti
- lui/lei/Lei saluta
- noi salutiamo
- voi/Voi salutate
- loro/Loro salutano
Onvoltooid verleden tijd
- ik begroette
- jij begroette
- hij/zij/het begroette
- wij begroetten
- jullie begroetten
- zij begroetten
Imperfetto
- io salutavo
- tu salutavi
- lui/lei/Lei salutava
- noi salutavamo
- voi/Voi salutavate
- loro/Loro salutavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begroet
- jij hebt begroet
- hij/zij/het heeft begroet
- wij hebben begroet
- jullie hebben begroet
- zij hebben begroet
Passato prossimo
- io ho salutato
- tu hai salutato
- lui/lei/Lei ha salutato
- noi abbiamo salutato
- voi/Voi avete salutato
- loro/Loro hanno salutato
Voltooid verleden tijd
- ik had begroet
- jij had begroet
- hij/zij/het had begroet
- wij hadden begroet
- jullie hadden begroet
- zij hadden begroet
Trapassato prossimo
- io avevo salutato
- tu avevi salutato
- lui/lei/Lei aveva salutato
- noi avevamo salutato
- voi/Voi avevate salutato
- loro/Loro avevano salutato
Toekomende tijd I
- ik zal begroeten
- jij zult begroeten
- hij/zij/het zal begroeten
- wij zullen begroeten
- jullie zullen begroeten
- zij zullen begroeten
Futuro semplice
- io saluterò
- tu saluterai
- lui/lei/Lei saluterà
- noi saluteremo
- voi/Voi saluterete
- loro/Loro saluteranno
Toekomende tijd II
- ik zal begroet hebben
- jij zult begroet hebben
- hij/zij/het zal begroet hebben
- wij zullen begroet hebben
- jullie zullen begroet hebben
- zij zullen begroet hebben
Futuro anteriore
- io avrò salutato
- tu avrai salutato
- lui/lei/Lei avrà salutato
- noi avremo salutato
- voi/Voi avrete salutato
- loro/Loro avranno salutato
Conditionalis I
- ik zou begroeten
- jij zou begroeten
- hij/zij/het zou begroeten
- wij zouden begroeten
- jullie zouden begroeten
- zij zouden begroeten
Condizionale presente
- io saluterei
- tu saluteresti
- lui/lei/Lei saluterebbe
- noi saluteremmo
- voi/Voi salutereste
- loro/Loro saluterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben begroet
- jij zou hebben begroet
- hij/zij/het zou hebben begroet
- wij zouden hebben begroet
- jullie zouden hebben begroet
- zij zouden hebben begroet
Condizionale passato
- io avrei salutato
- tu avresti salutato
- lui/lei/Lei avrebbe salutato
- noi avremmo salutato
- voi/Voi avreste salutato
- loro/Loro avrebbero salutato
Imperatief
- jij begroet
- jullie begroet
Imperativo
- tu saluta
- voi/Voi salutate