Vervoeging van bekeren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bekeer
- jij bekeert
- hij/zij/het bekeert
- wij bekeren
- jullie bekeren
- zij bekeren
Presente
- io converto
- tu converti
- lui/lei/Lei converte
- noi convertiamo
- voi/Voi convertite
- loro/Loro convertono
Onvoltooid verleden tijd
- ik bekeerde
- jij bekeerde
- hij/zij/het bekeerde
- wij bekeerden
- jullie bekeerden
- zij bekeerden
Imperfetto
- io convertivo
- tu convertivi
- lui/lei/Lei convertiva
- noi convertivamo
- voi/Voi convertivate
- loro/Loro convertivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bekeerd
- jij hebt bekeerd
- hij/zij/het heeft bekeerd
- wij hebben bekeerd
- jullie hebben bekeerd
- zij hebben bekeerd
Passato prossimo
- io ho convertito
- tu hai convertito
- lui/lei/Lei ha convertito
- noi abbiamo convertito
- voi/Voi avete convertito
- loro/Loro hanno convertito
Voltooid verleden tijd
- ik had bekeerd
- jij had bekeerd
- hij/zij/het had bekeerd
- wij hadden bekeerd
- jullie hadden bekeerd
- zij hadden bekeerd
Trapassato prossimo
- io avevo convertito
- tu avevi convertito
- lui/lei/Lei aveva convertito
- noi avevamo convertito
- voi/Voi avevate convertito
- loro/Loro avevano convertito
Toekomende tijd I
- ik zal bekeren
- jij zult bekeren
- hij/zij/het zal bekeren
- wij zullen bekeren
- jullie zullen bekeren
- zij zullen bekeren
Futuro semplice
- io convertirò
- tu convertirai
- lui/lei/Lei convertirà
- noi convertiremo
- voi/Voi convertirete
- loro/Loro convertiranno
Toekomende tijd II
- ik zal bekeerd hebben
- jij zult bekeerd hebben
- hij/zij/het zal bekeerd hebben
- wij zullen bekeerd hebben
- jullie zullen bekeerd hebben
- zij zullen bekeerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò convertito
- tu avrai convertito
- lui/lei/Lei avrà convertito
- noi avremo convertito
- voi/Voi avrete convertito
- loro/Loro avranno convertito
Conditionalis I
- ik zou bekeren
- jij zou bekeren
- hij/zij/het zou bekeren
- wij zouden bekeren
- jullie zouden bekeren
- zij zouden bekeren
Condizionale presente
- io convertirei
- tu convertiresti
- lui/lei/Lei convertirebbe
- noi convertiremmo
- voi/Voi convertireste
- loro/Loro convertirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben bekeerd
- jij zou hebben bekeerd
- hij/zij/het zou hebben bekeerd
- wij zouden hebben bekeerd
- jullie zouden hebben bekeerd
- zij zouden hebben bekeerd
Condizionale passato
- io avrei convertito
- tu avresti convertito
- lui/lei/Lei avrebbe convertito
- noi avremmo convertito
- voi/Voi avreste convertito
- loro/Loro avrebbero convertito
Imperatief
- jij bekeer
- jullie bekeert
Imperativo
- tu converti
- voi/Voi convertite