Vervoeging van belasten

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik belast
  • jij belast
  • hij/zij/het belast
  • wij belasten
  • jullie belasten
  • zij belasten

Presente

  • io tasso
  • tu tassi
  • lui/lei/Lei tassa
  • noi tassiamo
  • voi/Voi tassate
  • loro/Loro tassano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik belastte
  • jij belastte
  • hij/zij/het belastte
  • wij belastten
  • jullie belastten
  • zij belastten

Imperfetto

  • io tassavo
  • tu tassavi
  • lui/lei/Lei tassava
  • noi tassavamo
  • voi/Voi tassavate
  • loro/Loro tassavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb belast
  • jij hebt belast
  • hij/zij/het heeft belast
  • wij hebben belast
  • jullie hebben belast
  • zij hebben belast

Passato prossimo

  • io ho tassato
  • tu hai tassato
  • lui/lei/Lei ha tassato
  • noi abbiamo tassato
  • voi/Voi avete tassato
  • loro/Loro hanno tassato

Voltooid verleden tijd

  • ik had belast
  • jij had belast
  • hij/zij/het had belast
  • wij hadden belast
  • jullie hadden belast
  • zij hadden belast

Trapassato prossimo

  • io avevo tassato
  • tu avevi tassato
  • lui/lei/Lei aveva tassato
  • noi avevamo tassato
  • voi/Voi avevate tassato
  • loro/Loro avevano tassato

Toekomende tijd I

  • ik zal belasten
  • jij zult belasten
  • hij/zij/het zal belasten
  • wij zullen belasten
  • jullie zullen belasten
  • zij zullen belasten

Futuro semplice

  • io tasserò
  • tu tasserai
  • lui/lei/Lei tasserà
  • noi tasseremo
  • voi/Voi tasserete
  • loro/Loro tasseranno

Toekomende tijd II

  • ik zal belast hebben
  • jij zult belast hebben
  • hij/zij/het zal belast hebben
  • wij zullen belast hebben
  • jullie zullen belast hebben
  • zij zullen belast hebben

Futuro anteriore

  • io avrò tassato
  • tu avrai tassato
  • lui/lei/Lei avrà tassato
  • noi avremo tassato
  • voi/Voi avrete tassato
  • loro/Loro avranno tassato

Conditionalis I

  • ik zou belasten
  • jij zou belasten
  • hij/zij/het zou belasten
  • wij zouden belasten
  • jullie zouden belasten
  • zij zouden belasten

Condizionale presente

  • io tasserei
  • tu tasseresti
  • lui/lei/Lei tasserebbe
  • noi tasseremmo
  • voi/Voi tassereste
  • loro/Loro tasserebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben belast
  • jij zou hebben belast
  • hij/zij/het zou hebben belast
  • wij zouden hebben belast
  • jullie zouden hebben belast
  • zij zouden hebben belast

Condizionale passato

  • io avrei tassato
  • tu avresti tassato
  • lui/lei/Lei avrebbe tassato
  • noi avremmo tassato
  • voi/Voi avreste tassato
  • loro/Loro avrebbero tassato

Imperatief

  • jij belast
  • jullie belast

Imperativo

  • tu tassa
  • voi/Voi tassate

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van belasten