Vervoeging van bemesten
Onbepaalde wijs (infinitief): bemesten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bemest
- jij bemest
- hij/zij/het bemest
- wij bemesten
- jullie bemesten
- zij bemesten
Presente
- io concimo
- tu concimi
- lui/lei/Lei concima
- noi concimiamo
- voi/Voi concimate
- loro/Loro concimano
Onvoltooid verleden tijd
- ik bemestte
- jij bemestte
- hij/zij/het bemestte
- wij bemestten
- jullie bemestten
- zij bemestten
Imperfetto
- io concimavo
- tu concimavi
- lui/lei/Lei concimava
- noi concimavamo
- voi/Voi concimavate
- loro/Loro concimavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bemest
- jij hebt bemest
- hij/zij/het heeft bemest
- wij hebben bemest
- jullie hebben bemest
- zij hebben bemest
Passato prossimo
- io ho concimato
- tu hai concimato
- lui/lei/Lei ha concimato
- noi abbiamo concimato
- voi/Voi avete concimato
- loro/Loro hanno concimato
Voltooid verleden tijd
- ik had bemest
- jij had bemest
- hij/zij/het had bemest
- wij hadden bemest
- jullie hadden bemest
- zij hadden bemest
Trapassato prossimo
- io avevo concimato
- tu avevi concimato
- lui/lei/Lei aveva concimato
- noi avevamo concimato
- voi/Voi avevate concimato
- loro/Loro avevano concimato
Toekomende tijd I
- ik zal bemesten
- jij zult bemesten
- hij/zij/het zal bemesten
- wij zullen bemesten
- jullie zullen bemesten
- zij zullen bemesten
Futuro semplice
- io concimerò
- tu concimerai
- lui/lei/Lei concimerà
- noi concimeremo
- voi/Voi concimerete
- loro/Loro concimeranno
Toekomende tijd II
- ik zal bemest hebben
- jij zult bemest hebben
- hij/zij/het zal bemest hebben
- wij zullen bemest hebben
- jullie zullen bemest hebben
- zij zullen bemest hebben
Futuro anteriore
- io avrò concimato
- tu avrai concimato
- lui/lei/Lei avrà concimato
- noi avremo concimato
- voi/Voi avrete concimato
- loro/Loro avranno concimato
Conditionalis I
- ik zou bemesten
- jij zou bemesten
- hij/zij/het zou bemesten
- wij zouden bemesten
- jullie zouden bemesten
- zij zouden bemesten
Condizionale presente
- io concimerei
- tu concimeresti
- lui/lei/Lei concimerebbe
- noi concimeremmo
- voi/Voi concimereste
- loro/Loro concimerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben bemest
- jij zou hebben bemest
- hij/zij/het zou hebben bemest
- wij zouden hebben bemest
- jullie zouden hebben bemest
- zij zouden hebben bemest
Condizionale passato
- io avrei concimato
- tu avresti concimato
- lui/lei/Lei avrebbe concimato
- noi avremmo concimato
- voi/Voi avreste concimato
- loro/Loro avrebbero concimato
Imperatief
- jij bemest
- jullie bemest
Imperativo
- tu concima
- voi/Voi concimate