Vervoeging van bijstaan
Onbepaalde wijs (infinitief): bijstaan
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sta bij
- jij staat bij
- hij/zij/het staat bij
- wij staan bij
- jullie staan bij
- zij staan bij
Presente
- io aiuto
- tu aiuti
- lui/lei/Lei aiuta
- noi aiutiamo
- voi/Voi aiutate
- loro/Loro aiutano
Onvoltooid verleden tijd
- ik stond bij
- jij stond bij
- hij/zij/het stond bij
- wij stonden bij
- jullie stonden bij
- zij stonden bij
Imperfetto
- io aiutavo
- tu aiutavi
- lui/lei/Lei aiutava
- noi aiutavamo
- voi/Voi aiutavate
- loro/Loro aiutavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgestaan
- jij hebt bijgestaan
- hij/zij/het heeft bijgestaan
- wij hebben bijgestaan
- jullie hebben bijgestaan
- zij hebben bijgestaan
Passato prossimo
- io ho aiutato
- tu hai aiutato
- lui/lei/Lei ha aiutato
- noi abbiamo aiutato
- voi/Voi avete aiutato
- loro/Loro hanno aiutato
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgestaan
- jij had bijgestaan
- hij/zij/het had bijgestaan
- wij hadden bijgestaan
- jullie hadden bijgestaan
- zij hadden bijgestaan
Trapassato prossimo
- io avevo aiutato
- tu avevi aiutato
- lui/lei/Lei aveva aiutato
- noi avevamo aiutato
- voi/Voi avevate aiutato
- loro/Loro avevano aiutato
Toekomende tijd I
- ik zal bijstaan
- jij zult bijstaan
- hij/zij/het zal bijstaan
- wij zullen bijstaan
- jullie zullen bijstaan
- zij zullen bijstaan
Futuro semplice
- io aiuterò
- tu aiuterai
- lui/lei/Lei aiuterà
- noi aiuteremo
- voi/Voi aiuterete
- loro/Loro aiuteranno
Toekomende tijd II
- ik zal bijgestaan hebben
- jij zult bijgestaan hebben
- hij/zij/het zal bijgestaan hebben
- wij zullen bijgestaan hebben
- jullie zullen bijgestaan hebben
- zij zullen bijgestaan hebben
Futuro anteriore
- io avrò aiutato
- tu avrai aiutato
- lui/lei/Lei avrà aiutato
- noi avremo aiutato
- voi/Voi avrete aiutato
- loro/Loro avranno aiutato
Conditionalis I
- ik zou bijstaan
- jij zou bijstaan
- hij/zij/het zou bijstaan
- wij zouden bijstaan
- jullie zouden bijstaan
- zij zouden bijstaan
Condizionale presente
- io aiuterei
- tu aiuteresti
- lui/lei/Lei aiuterebbe
- noi aiuteremmo
- voi/Voi aiutereste
- loro/Loro aiuterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgestaan
- jij zou hebben bijgestaan
- hij/zij/het zou hebben bijgestaan
- wij zouden hebben bijgestaan
- jullie zouden hebben bijgestaan
- zij zouden hebben bijgestaan
Condizionale passato
- io avrei aiutato
- tu avresti aiutato
- lui/lei/Lei avrebbe aiutato
- noi avremmo aiutato
- voi/Voi avreste aiutato
- loro/Loro avrebbero aiutato
Imperatief
- jij sta bij
- jullie staat bij
Imperativo
- tu aiuta
- voi/Voi aiutate