Vervoeging van bloeden

Vertaling: sanguinare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bloed
  • jij bloedt
  • hij/zij/het bloedt
  • wij bloeden
  • jullie bloeden
  • zij bloeden

Presente

  • io sanguino
  • tu sanguini
  • lui/lei/Lei sanguina
  • noi sanguiniamo
  • voi/Voi sanguinate
  • loro/Loro sanguinano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bloedde
  • jij bloedde
  • hij/zij/het bloedde
  • wij bloedden
  • jullie bloedden
  • zij bloedden

Imperfetto

  • io sanguinavo
  • tu sanguinavi
  • lui/lei/Lei sanguinava
  • noi sanguinavamo
  • voi/Voi sanguinavate
  • loro/Loro sanguinavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebloed
  • jij hebt gebloed
  • hij/zij/het heeft gebloed
  • wij hebben gebloed
  • jullie hebben gebloed
  • zij hebben gebloed

Passato prossimo

  • io ho sanguinato
  • tu hai sanguinato
  • lui/lei/Lei ha sanguinato
  • noi abbiamo sanguinato
  • voi/Voi avete sanguinato
  • loro/Loro hanno sanguinato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebloed
  • jij had gebloed
  • hij/zij/het had gebloed
  • wij hadden gebloed
  • jullie hadden gebloed
  • zij hadden gebloed

Trapassato prossimo

  • io avevo sanguinato
  • tu avevi sanguinato
  • lui/lei/Lei aveva sanguinato
  • noi avevamo sanguinato
  • voi/Voi avevate sanguinato
  • loro/Loro avevano sanguinato

Toekomende tijd I

  • ik zal bloeden
  • jij zult bloeden
  • hij/zij/het zal bloeden
  • wij zullen bloeden
  • jullie zullen bloeden
  • zij zullen bloeden

Futuro semplice

  • io sanguinerò
  • tu sanguinerai
  • lui/lei/Lei sanguinerà
  • noi sanguineremo
  • voi/Voi sanguinerete
  • loro/Loro sanguineranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gebloed hebben
  • jij zult gebloed hebben
  • hij/zij/het zal gebloed hebben
  • wij zullen gebloed hebben
  • jullie zullen gebloed hebben
  • zij zullen gebloed hebben

Futuro anteriore

  • io avrò sanguinato
  • tu avrai sanguinato
  • lui/lei/Lei avrà sanguinato
  • noi avremo sanguinato
  • voi/Voi avrete sanguinato
  • loro/Loro avranno sanguinato

Conditionalis I

  • ik zou bloeden
  • jij zou bloeden
  • hij/zij/het zou bloeden
  • wij zouden bloeden
  • jullie zouden bloeden
  • zij zouden bloeden

Condizionale presente

  • io sanguinerei
  • tu sanguineresti
  • lui/lei/Lei sanguinerebbe
  • noi sanguineremmo
  • voi/Voi sanguinereste
  • loro/Loro sanguinerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebloed
  • jij zou hebben gebloed
  • hij/zij/het zou hebben gebloed
  • wij zouden hebben gebloed
  • jullie zouden hebben gebloed
  • zij zouden hebben gebloed

Condizionale passato

  • io avrei sanguinato
  • tu avresti sanguinato
  • lui/lei/Lei avrebbe sanguinato
  • noi avremmo sanguinato
  • voi/Voi avreste sanguinato
  • loro/Loro avrebbero sanguinato

Imperatief

  • jij bloed
  • jullie bloedt

Imperativo

  • tu sanguina
  • voi/Voi sanguinate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bloeden