Vervoeging van bloeien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bloei
- jij bloeit
- hij/zij/het bloeit
- wij bloeien
- jullie bloeien
- zij bloeien
Presente
- io fiorisco
- tu fiorisci
- lui/lei/Lei fiorisce
- noi fioriamo
- voi/Voi fiorite
- loro/Loro fioriscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik bloeide
- jij bloeide
- hij/zij/het bloeide
- wij bloeiden
- jullie bloeiden
- zij bloeiden
Imperfetto
- io fiorivo
- tu fiorivi
- lui/lei/Lei fioriva
- noi fiorivamo
- voi/Voi fiorivate
- loro/Loro fiorivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebloeid
- jij hebt gebloeid
- hij/zij/het heeft gebloeid
- wij hebben gebloeid
- jullie hebben gebloeid
- zij hebben gebloeid
Passato prossimo
- io sono fiorito
- tu sei fiorito
- lui/lei/Lei è fiorito
- noi siamo fioriti
- voi/Voi siete fioriti
- loro/Loro sono fioriti
Voltooid verleden tijd
- ik had gebloeid
- jij had gebloeid
- hij/zij/het had gebloeid
- wij hadden gebloeid
- jullie hadden gebloeid
- zij hadden gebloeid
Trapassato prossimo
- io ero fiorito
- tu eri fiorito
- lui/lei/Lei era fiorito
- noi eravamo fioriti
- voi/Voi eravate fioriti
- loro/Loro erano fioriti
Toekomende tijd I
- ik zal bloeien
- jij zult bloeien
- hij/zij/het zal bloeien
- wij zullen bloeien
- jullie zullen bloeien
- zij zullen bloeien
Futuro semplice
- io fiorirò
- tu fiorirai
- lui/lei/Lei fiorirà
- noi fioriremo
- voi/Voi fiorirete
- loro/Loro fioriranno
Toekomende tijd II
- ik zal gebloeid hebben
- jij zult gebloeid hebben
- hij/zij/het zal gebloeid hebben
- wij zullen gebloeid hebben
- jullie zullen gebloeid hebben
- zij zullen gebloeid hebben
Futuro anteriore
- io sarò fiorito
- tu sarai fiorito
- lui/lei/Lei sarà fiorito
- noi saremo fioriti
- voi/Voi sarete fioriti
- loro/Loro saranno fioriti
Conditionalis I
- ik zou bloeien
- jij zou bloeien
- hij/zij/het zou bloeien
- wij zouden bloeien
- jullie zouden bloeien
- zij zouden bloeien
Condizionale presente
- io fiorirei
- tu fioriresti
- lui/lei/Lei fiorirebbe
- noi fioriremmo
- voi/Voi fiorireste
- loro/Loro fiorirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gebloeid
- jij zou hebben gebloeid
- hij/zij/het zou hebben gebloeid
- wij zouden hebben gebloeid
- jullie zouden hebben gebloeid
- zij zouden hebben gebloeid
Condizionale passato
- io sarei fiorito
- tu saresti fiorito
- lui/lei/Lei sarebbe fiorito
- noi saremmo fioriti
- voi/Voi sareste fioriti
- loro/Loro sarebbero fioriti
Imperatief
- jij bloei
- jullie bloeit
Imperativo
- tu fiorisci
- voi/Voi fiorite