Vervoeging van broeden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik broed
- jij broedt
- hij/zij/het broedt
- wij broeden
- jullie broeden
- zij broeden
Presente
- io covo
- tu covi
- lui/lei/Lei cova
- noi coviamo
- voi/Voi covate
- loro/Loro covano
Onvoltooid verleden tijd
- ik broedde
- jij broedde
- hij/zij/het broedde
- wij broedden
- jullie broedden
- zij broedden
Imperfetto
- io covavo
- tu covavi
- lui/lei/Lei covava
- noi covavamo
- voi/Voi covavate
- loro/Loro covavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebroed
- jij hebt gebroed
- hij/zij/het heeft gebroed
- wij hebben gebroed
- jullie hebben gebroed
- zij hebben gebroed
Passato prossimo
- io ho covato
- tu hai covato
- lui/lei/Lei ha covato
- noi abbiamo covato
- voi/Voi avete covato
- loro/Loro hanno covato
Voltooid verleden tijd
- ik had gebroed
- jij had gebroed
- hij/zij/het had gebroed
- wij hadden gebroed
- jullie hadden gebroed
- zij hadden gebroed
Trapassato prossimo
- io avevo covato
- tu avevi covato
- lui/lei/Lei aveva covato
- noi avevamo covato
- voi/Voi avevate covato
- loro/Loro avevano covato
Toekomende tijd I
- ik zal broeden
- jij zult broeden
- hij/zij/het zal broeden
- wij zullen broeden
- jullie zullen broeden
- zij zullen broeden
Futuro semplice
- io coverò
- tu coverai
- lui/lei/Lei coverà
- noi coveremo
- voi/Voi coverete
- loro/Loro coveranno
Toekomende tijd II
- ik zal gebroed hebben
- jij zult gebroed hebben
- hij/zij/het zal gebroed hebben
- wij zullen gebroed hebben
- jullie zullen gebroed hebben
- zij zullen gebroed hebben
Futuro anteriore
- io avrò covato
- tu avrai covato
- lui/lei/Lei avrà covato
- noi avremo covato
- voi/Voi avrete covato
- loro/Loro avranno covato
Conditionalis I
- ik zou broeden
- jij zou broeden
- hij/zij/het zou broeden
- wij zouden broeden
- jullie zouden broeden
- zij zouden broeden
Condizionale presente
- io coverei
- tu coveresti
- lui/lei/Lei coverebbe
- noi coveremmo
- voi/Voi covereste
- loro/Loro coverebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gebroed
- jij zou hebben gebroed
- hij/zij/het zou hebben gebroed
- wij zouden hebben gebroed
- jullie zouden hebben gebroed
- zij zouden hebben gebroed
Condizionale passato
- io avrei covato
- tu avresti covato
- lui/lei/Lei avrebbe covato
- noi avremmo covato
- voi/Voi avreste covato
- loro/Loro avrebbero covato
Imperatief
- jij broed
- jullie broedt
Imperativo
- tu cova
- voi/Voi covate