Vervoeging van construeren
Onbepaalde wijs (infinitief): construeren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik construeer
- jij construeert
- hij/zij/het construeert
- wij construeren
- jullie construeren
- zij construeren
Presente
- io costruisco
- tu costruisci
- lui/lei/Lei costruisce
- noi costruiamo
- voi/Voi costruite
- loro/Loro costruiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik construeerde
- jij construeerde
- hij/zij/het construeerde
- wij construeerden
- jullie construeerden
- zij construeerden
Imperfetto
- io costruivo
- tu costruivi
- lui/lei/Lei costruiva
- noi costruivamo
- voi/Voi costruivate
- loro/Loro costruivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geconstrueerd
- jij hebt geconstrueerd
- hij/zij/het heeft geconstrueerd
- wij hebben geconstrueerd
- jullie hebben geconstrueerd
- zij hebben geconstrueerd
Passato prossimo
- io ho costruito
- tu hai costruito
- lui/lei/Lei ha costruito
- noi abbiamo costruito
- voi/Voi avete costruito
- loro/Loro hanno costruito
Voltooid verleden tijd
- ik had geconstrueerd
- jij had geconstrueerd
- hij/zij/het had geconstrueerd
- wij hadden geconstrueerd
- jullie hadden geconstrueerd
- zij hadden geconstrueerd
Trapassato prossimo
- io avevo costruito
- tu avevi costruito
- lui/lei/Lei aveva costruito
- noi avevamo costruito
- voi/Voi avevate costruito
- loro/Loro avevano costruito
Toekomende tijd I
- ik zal construeren
- jij zult construeren
- hij/zij/het zal construeren
- wij zullen construeren
- jullie zullen construeren
- zij zullen construeren
Futuro semplice
- io costruirò
- tu costruirai
- lui/lei/Lei costruirà
- noi costruiremo
- voi/Voi costruirete
- loro/Loro costruiranno
Toekomende tijd II
- ik zal geconstrueerd hebben
- jij zult geconstrueerd hebben
- hij/zij/het zal geconstrueerd hebben
- wij zullen geconstrueerd hebben
- jullie zullen geconstrueerd hebben
- zij zullen geconstrueerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò costruito
- tu avrai costruito
- lui/lei/Lei avrà costruito
- noi avremo costruito
- voi/Voi avrete costruito
- loro/Loro avranno costruito
Conditionalis I
- ik zou construeren
- jij zou construeren
- hij/zij/het zou construeren
- wij zouden construeren
- jullie zouden construeren
- zij zouden construeren
Condizionale presente
- io costruirei
- tu costruiresti
- lui/lei/Lei costruirebbe
- noi costruiremmo
- voi/Voi costruireste
- loro/Loro costruirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geconstrueerd
- jij zou hebben geconstrueerd
- hij/zij/het zou hebben geconstrueerd
- wij zouden hebben geconstrueerd
- jullie zouden hebben geconstrueerd
- zij zouden hebben geconstrueerd
Condizionale passato
- io avrei costruito
- tu avresti costruito
- lui/lei/Lei avrebbe costruito
- noi avremmo costruito
- voi/Voi avreste costruito
- loro/Loro avrebbero costruito
Imperatief
- jij construeer
- jullie construeert
Imperativo
- tu costruisci
- voi/Voi costruite