Vervoeging van corrigeren
Onbepaalde wijs (infinitief): corrigeren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik corrigeer
- jij corrigeert
- hij/zij/het corrigeert
- wij corrigeren
- jullie corrigeren
- zij corrigeren
Presente
- io correggo
- tu correggi
- lui/lei/Lei corregge
- noi correggiamo
- voi/Voi correggete
- loro/Loro correggono
Onvoltooid verleden tijd
- ik corrigeerde
- jij corrigeerde
- hij/zij/het corrigeerde
- wij corrigeerden
- jullie corrigeerden
- zij corrigeerden
Imperfetto
- io correggevo
- tu correggevi
- lui/lei/Lei correggeva
- noi correggevamo
- voi/Voi correggevate
- loro/Loro correggevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecorrigeerd
- jij hebt gecorrigeerd
- hij/zij/het heeft gecorrigeerd
- wij hebben gecorrigeerd
- jullie hebben gecorrigeerd
- zij hebben gecorrigeerd
Passato prossimo
- io ho corretto
- tu hai corretto
- lui/lei/Lei ha corretto
- noi abbiamo corretto
- voi/Voi avete corretto
- loro/Loro hanno corretto
Voltooid verleden tijd
- ik had gecorrigeerd
- jij had gecorrigeerd
- hij/zij/het had gecorrigeerd
- wij hadden gecorrigeerd
- jullie hadden gecorrigeerd
- zij hadden gecorrigeerd
Trapassato prossimo
- io avevo corretto
- tu avevi corretto
- lui/lei/Lei aveva corretto
- noi avevamo corretto
- voi/Voi avevate corretto
- loro/Loro avevano corretto
Toekomende tijd I
- ik zal corrigeren
- jij zult corrigeren
- hij/zij/het zal corrigeren
- wij zullen corrigeren
- jullie zullen corrigeren
- zij zullen corrigeren
Futuro semplice
- io correggerò
- tu correggerai
- lui/lei/Lei correggerà
- noi correggeremo
- voi/Voi correggerete
- loro/Loro correggeranno
Toekomende tijd II
- ik zal gecorrigeerd hebben
- jij zult gecorrigeerd hebben
- hij/zij/het zal gecorrigeerd hebben
- wij zullen gecorrigeerd hebben
- jullie zullen gecorrigeerd hebben
- zij zullen gecorrigeerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò corretto
- tu avrai corretto
- lui/lei/Lei avrà corretto
- noi avremo corretto
- voi/Voi avrete corretto
- loro/Loro avranno corretto
Conditionalis I
- ik zou corrigeren
- jij zou corrigeren
- hij/zij/het zou corrigeren
- wij zouden corrigeren
- jullie zouden corrigeren
- zij zouden corrigeren
Condizionale presente
- io correggerei
- tu correggeresti
- lui/lei/Lei correggerebbe
- noi correggeremmo
- voi/Voi correggereste
- loro/Loro correggerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gecorrigeerd
- jij zou hebben gecorrigeerd
- hij/zij/het zou hebben gecorrigeerd
- wij zouden hebben gecorrigeerd
- jullie zouden hebben gecorrigeerd
- zij zouden hebben gecorrigeerd
Condizionale passato
- io avrei corretto
- tu avresti corretto
- lui/lei/Lei avrebbe corretto
- noi avremmo corretto
- voi/Voi avreste corretto
- loro/Loro avrebbero corretto
Imperatief
- jij corrigeer
- jullie corrigeert
Imperativo
- tu correggi
- voi/Voi correggete