Vervoeging van cureren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik cureer
- jij cureert
- hij/zij/het cureert
- wij cureren
- jullie cureren
- zij cureren
Presente
- io guarisco
- tu guarisci
- lui/lei/Lei guarisce
- noi guariamo
- voi/Voi guarite
- loro/Loro guariscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik cureerde
- jij cureerde
- hij/zij/het cureerde
- wij cureerden
- jullie cureerden
- zij cureerden
Imperfetto
- io guarivo
- tu guarivi
- lui/lei/Lei guariva
- noi guarivamo
- voi/Voi guarivate
- loro/Loro guarivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecureerd
- jij hebt gecureerd
- hij/zij/het heeft gecureerd
- wij hebben gecureerd
- jullie hebben gecureerd
- zij hebben gecureerd
Passato prossimo
- io ho guarito
- tu hai guarito
- lui/lei/Lei ha guarito
- noi abbiamo guarito
- voi/Voi avete guarito
- loro/Loro hanno guarito
Voltooid verleden tijd
- ik had gecureerd
- jij had gecureerd
- hij/zij/het had gecureerd
- wij hadden gecureerd
- jullie hadden gecureerd
- zij hadden gecureerd
Trapassato prossimo
- io avevo guarito
- tu avevi guarito
- lui/lei/Lei aveva guarito
- noi avevamo guarito
- voi/Voi avevate guarito
- loro/Loro avevano guarito
Toekomende tijd I
- ik zal cureren
- jij zult cureren
- hij/zij/het zal cureren
- wij zullen cureren
- jullie zullen cureren
- zij zullen cureren
Futuro semplice
- io guarirò
- tu guarirai
- lui/lei/Lei guarirà
- noi guariremo
- voi/Voi guarirete
- loro/Loro guariranno
Toekomende tijd II
- ik zal gecureerd hebben
- jij zult gecureerd hebben
- hij/zij/het zal gecureerd hebben
- wij zullen gecureerd hebben
- jullie zullen gecureerd hebben
- zij zullen gecureerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò guarito
- tu avrai guarito
- lui/lei/Lei avrà guarito
- noi avremo guarito
- voi/Voi avrete guarito
- loro/Loro avranno guarito
Conditionalis I
- ik zou cureren
- jij zou cureren
- hij/zij/het zou cureren
- wij zouden cureren
- jullie zouden cureren
- zij zouden cureren
Condizionale presente
- io guarirei
- tu guariresti
- lui/lei/Lei guarirebbe
- noi guariremmo
- voi/Voi guarireste
- loro/Loro guarirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gecureerd
- jij zou hebben gecureerd
- hij/zij/het zou hebben gecureerd
- wij zouden hebben gecureerd
- jullie zouden hebben gecureerd
- zij zouden hebben gecureerd
Condizionale passato
- io avrei guarito
- tu avresti guarito
- lui/lei/Lei avrebbe guarito
- noi avremmo guarito
- voi/Voi avreste guarito
- loro/Loro avrebbero guarito
Imperatief
- jij cureer
- jullie cureert
Imperativo
- tu guarisci
- voi/Voi guarite