Vervoeging van dalen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik daal
- jij daalt
- hij/zij/het daalt
- wij dalen
- jullie dalen
- zij dalen
Presente
- io diminuisco
- tu diminuisci
- lui/lei/Lei diminuisce
- noi diminuiamo
- voi/Voi diminuite
- loro/Loro diminuiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik daalde
- jij daalde
- hij/zij/het daalde
- wij daalden
- jullie daalden
- zij daalden
Imperfetto
- io diminuivo
- tu diminuivi
- lui/lei/Lei diminuiva
- noi diminuivamo
- voi/Voi diminuivate
- loro/Loro diminuivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gedaald
- jij bent gedaald
- hij/zij/het is gedaald
- wij zijn gedaald
- jullie zijn gedaald
- zij zijn gedaald
Passato prossimo
- io ho diminuito
- tu hai diminuito
- lui/lei/Lei ha diminuito
- noi abbiamo diminuito
- voi/Voi avete diminuito
- loro/Loro hanno diminuito
Voltooid verleden tijd
- ik was gedaald
- jij was gedaald
- hij/zij/het was gedaald
- wij waren gedaald
- jullie waren gedaald
- zij waren gedaald
Trapassato prossimo
- io avevo diminuito
- tu avevi diminuito
- lui/lei/Lei aveva diminuito
- noi avevamo diminuito
- voi/Voi avevate diminuito
- loro/Loro avevano diminuito
Toekomende tijd I
- ik zal dalen
- jij zult dalen
- hij/zij/het zal dalen
- wij zullen dalen
- jullie zullen dalen
- zij zullen dalen
Futuro semplice
- io diminuirò
- tu diminuirai
- lui/lei/Lei diminuirà
- noi diminuiremo
- voi/Voi diminuirete
- loro/Loro diminuiranno
Toekomende tijd II
- ik zal gedaald zijn
- jij zult gedaald zijn
- hij/zij/het zal gedaald zijn
- wij zullen gedaald zijn
- jullie zullen gedaald zijn
- zij zullen gedaald zijn
Futuro anteriore
- io avrò diminuito
- tu avrai diminuito
- lui/lei/Lei avrà diminuito
- noi avremo diminuito
- voi/Voi avrete diminuito
- loro/Loro avranno diminuito
Conditionalis I
- ik zou dalen
- jij zou dalen
- hij/zij/het zou dalen
- wij zouden dalen
- jullie zouden dalen
- zij zouden dalen
Condizionale presente
- io diminuirei
- tu diminuiresti
- lui/lei/Lei diminuirebbe
- noi diminuiremmo
- voi/Voi diminuireste
- loro/Loro diminuirebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn gedaald
- jij zou zijn gedaald
- hij/zij/het zou zijn gedaald
- wij zouden zijn gedaald
- jullie zouden zijn gedaald
- zij zouden zijn gedaald
Condizionale passato
- io avrei diminuito
- tu avresti diminuito
- lui/lei/Lei avrebbe diminuito
- noi avremmo diminuito
- voi/Voi avreste diminuito
- loro/Loro avrebbero diminuito
Imperatief
- jij daal
- jullie daalt
Imperativo
- tu diminuisci
- voi/Voi diminuite