Vervoeging van daveren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik daver
- jij davert
- hij/zij/het davert
- wij daveren
- jullie daveren
- zij daveren
Presente
- io muggisco
- tu muggisci
- lui/lei/Lei muggisce
- noi muggiamo
- voi/Voi muggite
- loro/Loro muggiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik daverde
- jij daverde
- hij/zij/het daverde
- wij daverden
- jullie daverden
- zij daverden
Imperfetto
- io muggivo
- tu muggivi
- lui/lei/Lei muggiva
- noi muggivamo
- voi/Voi muggivate
- loro/Loro muggivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedaverd
- jij hebt gedaverd
- hij/zij/het heeft gedaverd
- wij hebben gedaverd
- jullie hebben gedaverd
- zij hebben gedaverd
Passato prossimo
- io ho muggito
- tu hai muggito
- lui/lei/Lei ha muggito
- noi abbiamo muggito
- voi/Voi avete muggito
- loro/Loro hanno muggito
Voltooid verleden tijd
- ik had gedaverd
- jij had gedaverd
- hij/zij/het had gedaverd
- wij hadden gedaverd
- jullie hadden gedaverd
- zij hadden gedaverd
Trapassato prossimo
- io avevo muggito
- tu avevi muggito
- lui/lei/Lei aveva muggito
- noi avevamo muggito
- voi/Voi avevate muggito
- loro/Loro avevano muggito
Toekomende tijd I
- ik zal daveren
- jij zult daveren
- hij/zij/het zal daveren
- wij zullen daveren
- jullie zullen daveren
- zij zullen daveren
Futuro semplice
- io muggirò
- tu muggirai
- lui/lei/Lei muggirà
- noi muggiremo
- voi/Voi muggirete
- loro/Loro muggiranno
Toekomende tijd II
- ik zal gedaverd hebben
- jij zult gedaverd hebben
- hij/zij/het zal gedaverd hebben
- wij zullen gedaverd hebben
- jullie zullen gedaverd hebben
- zij zullen gedaverd hebben
Futuro anteriore
- io avrò muggito
- tu avrai muggito
- lui/lei/Lei avrà muggito
- noi avremo muggito
- voi/Voi avrete muggito
- loro/Loro avranno muggito
Conditionalis I
- ik zou daveren
- jij zou daveren
- hij/zij/het zou daveren
- wij zouden daveren
- jullie zouden daveren
- zij zouden daveren
Condizionale presente
- io muggirei
- tu muggiresti
- lui/lei/Lei muggirebbe
- noi muggiremmo
- voi/Voi muggireste
- loro/Loro muggirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gedaverd
- jij zou hebben gedaverd
- hij/zij/het zou hebben gedaverd
- wij zouden hebben gedaverd
- jullie zouden hebben gedaverd
- zij zouden hebben gedaverd
Condizionale passato
- io avrei muggito
- tu avresti muggito
- lui/lei/Lei avrebbe muggito
- noi avremmo muggito
- voi/Voi avreste muggito
- loro/Loro avrebbero muggito
Imperatief
- jij daver
- jullie davert
Imperativo
- tu muggisci
- voi/Voi muggite