Vervoeging van doodmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): doodmaken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak dood
- jij maakt dood
- hij/zij/het maakt dood
- wij maken dood
- jullie maken dood
- zij maken dood
Presente
- io ammazzo
- tu ammazzi
- lui/lei/Lei ammazza
- noi ammazziamo
- voi/Voi ammazzate
- loro/Loro ammazzano
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte dood
- jij maakte dood
- hij/zij/het maakte dood
- wij maakten dood
- jullie maakten dood
- zij maakten dood
Imperfetto
- io ammazzavo
- tu ammazzavi
- lui/lei/Lei ammazzava
- noi ammazzavamo
- voi/Voi ammazzavate
- loro/Loro ammazzavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doodgemaakt
- jij hebt doodgemaakt
- hij/zij/het heeft doodgemaakt
- wij hebben doodgemaakt
- jullie hebben doodgemaakt
- zij hebben doodgemaakt
Passato prossimo
- io ho ammazzato
- tu hai ammazzato
- lui/lei/Lei ha ammazzato
- noi abbiamo ammazzato
- voi/Voi avete ammazzato
- loro/Loro hanno ammazzato
Voltooid verleden tijd
- ik had doodgemaakt
- jij had doodgemaakt
- hij/zij/het had doodgemaakt
- wij hadden doodgemaakt
- jullie hadden doodgemaakt
- zij hadden doodgemaakt
Trapassato prossimo
- io avevo ammazzato
- tu avevi ammazzato
- lui/lei/Lei aveva ammazzato
- noi avevamo ammazzato
- voi/Voi avevate ammazzato
- loro/Loro avevano ammazzato
Toekomende tijd I
- ik zal doodmaken
- jij zult doodmaken
- hij/zij/het zal doodmaken
- wij zullen doodmaken
- jullie zullen doodmaken
- zij zullen doodmaken
Futuro semplice
- io ammazzerò
- tu ammazzerai
- lui/lei/Lei ammazzerà
- noi ammazzeremo
- voi/Voi ammazzerete
- loro/Loro ammazzeranno
Toekomende tijd II
- ik zal doodgemaakt hebben
- jij zult doodgemaakt hebben
- hij/zij/het zal doodgemaakt hebben
- wij zullen doodgemaakt hebben
- jullie zullen doodgemaakt hebben
- zij zullen doodgemaakt hebben
Futuro anteriore
- io avrò ammazzato
- tu avrai ammazzato
- lui/lei/Lei avrà ammazzato
- noi avremo ammazzato
- voi/Voi avrete ammazzato
- loro/Loro avranno ammazzato
Conditionalis I
- ik zou doodmaken
- jij zou doodmaken
- hij/zij/het zou doodmaken
- wij zouden doodmaken
- jullie zouden doodmaken
- zij zouden doodmaken
Condizionale presente
- io ammazzerei
- tu ammazzeresti
- lui/lei/Lei ammazzerebbe
- noi ammazzeremmo
- voi/Voi ammazzereste
- loro/Loro ammazzerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben doodgemaakt
- jij zou hebben doodgemaakt
- hij/zij/het zou hebben doodgemaakt
- wij zouden hebben doodgemaakt
- jullie zouden hebben doodgemaakt
- zij zouden hebben doodgemaakt
Condizionale passato
- io avrei ammazzato
- tu avresti ammazzato
- lui/lei/Lei avrebbe ammazzato
- noi avremmo ammazzato
- voi/Voi avreste ammazzato
- loro/Loro avrebbero ammazzato
Imperatief
- jij maak dood
- jullie maakt dood
Imperativo
- tu ammazza
- voi/Voi ammazzate