Vervoeging van dopen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doop
- jij doopt
- hij/zij/het doopt
- wij dopen
- jullie dopen
- zij dopen
Presente
- io battezzo
- tu battezzi
- lui/lei/Lei battezza
- noi battezziamo
- voi/Voi battezzate
- loro/Loro battezzano
Onvoltooid verleden tijd
- ik doopte
- jij doopte
- hij/zij/het doopte
- wij doopten
- jullie doopten
- zij doopten
Imperfetto
- io battezzavo
- tu battezzavi
- lui/lei/Lei battezzava
- noi battezzavamo
- voi/Voi battezzavate
- loro/Loro battezzavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedoopt
- jij hebt gedoopt
- hij/zij/het heeft gedoopt
- wij hebben gedoopt
- jullie hebben gedoopt
- zij hebben gedoopt
Passato prossimo
- io ho battezzato
- tu hai battezzato
- lui/lei/Lei ha battezzato
- noi abbiamo battezzato
- voi/Voi avete battezzato
- loro/Loro hanno battezzato
Voltooid verleden tijd
- ik had gedoopt
- jij had gedoopt
- hij/zij/het had gedoopt
- wij hadden gedoopt
- jullie hadden gedoopt
- zij hadden gedoopt
Trapassato prossimo
- io avevo battezzato
- tu avevi battezzato
- lui/lei/Lei aveva battezzato
- noi avevamo battezzato
- voi/Voi avevate battezzato
- loro/Loro avevano battezzato
Toekomende tijd I
- ik zal dopen
- jij zult dopen
- hij/zij/het zal dopen
- wij zullen dopen
- jullie zullen dopen
- zij zullen dopen
Futuro semplice
- io battezzerò
- tu battezzerai
- lui/lei/Lei battezzerà
- noi battezzeremo
- voi/Voi battezzerete
- loro/Loro battezzeranno
Toekomende tijd II
- ik zal gedoopt hebben
- jij zult gedoopt hebben
- hij/zij/het zal gedoopt hebben
- wij zullen gedoopt hebben
- jullie zullen gedoopt hebben
- zij zullen gedoopt hebben
Futuro anteriore
- io avrò battezzato
- tu avrai battezzato
- lui/lei/Lei avrà battezzato
- noi avremo battezzato
- voi/Voi avrete battezzato
- loro/Loro avranno battezzato
Conditionalis I
- ik zou dopen
- jij zou dopen
- hij/zij/het zou dopen
- wij zouden dopen
- jullie zouden dopen
- zij zouden dopen
Condizionale presente
- io battezzerei
- tu battezzeresti
- lui/lei/Lei battezzerebbe
- noi battezzeremmo
- voi/Voi battezzereste
- loro/Loro battezzerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gedoopt
- jij zou hebben gedoopt
- hij/zij/het zou hebben gedoopt
- wij zouden hebben gedoopt
- jullie zouden hebben gedoopt
- zij zouden hebben gedoopt
Condizionale passato
- io avrei battezzato
- tu avresti battezzato
- lui/lei/Lei avrebbe battezzato
- noi avremmo battezzato
- voi/Voi avreste battezzato
- loro/Loro avrebbero battezzato
Imperatief
- jij doop
- jullie doopt
Imperativo
- tu battezza
- voi/Voi battezzate