Vervoeging van dresseren
Onbepaalde wijs (infinitief): dresseren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dresseer
- jij dresseert
- hij/zij/het dresseert
- wij dresseren
- jullie dresseren
- zij dresseren
Presente
- io addestro
- tu addestri
- lui/lei/Lei addestra
- noi addestriamo
- voi/Voi addestrate
- loro/Loro addestrano
Onvoltooid verleden tijd
- ik dresseerde
- jij dresseerde
- hij/zij/het dresseerde
- wij dresseerden
- jullie dresseerden
- zij dresseerden
Imperfetto
- io addestravo
- tu addestravi
- lui/lei/Lei addestrava
- noi addestravamo
- voi/Voi addestravate
- loro/Loro addestravano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedresseerd
- jij hebt gedresseerd
- hij/zij/het heeft gedresseerd
- wij hebben gedresseerd
- jullie hebben gedresseerd
- zij hebben gedresseerd
Passato prossimo
- io ho addestrato
- tu hai addestrato
- lui/lei/Lei ha addestrato
- noi abbiamo addestrato
- voi/Voi avete addestrato
- loro/Loro hanno addestrato
Voltooid verleden tijd
- ik had gedresseerd
- jij had gedresseerd
- hij/zij/het had gedresseerd
- wij hadden gedresseerd
- jullie hadden gedresseerd
- zij hadden gedresseerd
Trapassato prossimo
- io avevo addestrato
- tu avevi addestrato
- lui/lei/Lei aveva addestrato
- noi avevamo addestrato
- voi/Voi avevate addestrato
- loro/Loro avevano addestrato
Toekomende tijd I
- ik zal dresseren
- jij zult dresseren
- hij/zij/het zal dresseren
- wij zullen dresseren
- jullie zullen dresseren
- zij zullen dresseren
Futuro semplice
- io addestrerò
- tu addestrerai
- lui/lei/Lei addestrerà
- noi addestreremo
- voi/Voi addestrerete
- loro/Loro addestreranno
Toekomende tijd II
- ik zal gedresseerd hebben
- jij zult gedresseerd hebben
- hij/zij/het zal gedresseerd hebben
- wij zullen gedresseerd hebben
- jullie zullen gedresseerd hebben
- zij zullen gedresseerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò addestrato
- tu avrai addestrato
- lui/lei/Lei avrà addestrato
- noi avremo addestrato
- voi/Voi avrete addestrato
- loro/Loro avranno addestrato
Conditionalis I
- ik zou dresseren
- jij zou dresseren
- hij/zij/het zou dresseren
- wij zouden dresseren
- jullie zouden dresseren
- zij zouden dresseren
Condizionale presente
- io addestrerei
- tu addestreresti
- lui/lei/Lei addestrerebbe
- noi addestreremmo
- voi/Voi addestrereste
- loro/Loro addestrerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gedresseerd
- jij zou hebben gedresseerd
- hij/zij/het zou hebben gedresseerd
- wij zouden hebben gedresseerd
- jullie zouden hebben gedresseerd
- zij zouden hebben gedresseerd
Condizionale passato
- io avrei addestrato
- tu avresti addestrato
- lui/lei/Lei avrebbe addestrato
- noi avremmo addestrato
- voi/Voi avreste addestrato
- loro/Loro avrebbero addestrato
Imperatief
- jij dresseer
- jullie dresseert
Imperativo
- tu addestra
- voi/Voi addestrate