Vervoeging van dwalen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dwaal
- jij dwaalt
- hij/zij/het dwaalt
- wij dwalen
- jullie dwalen
- zij dwalen
Presente
- io erro
- tu erri
- lui/lei/Lei erra
- noi erriamo
- voi/Voi errate
- loro/Loro errano
Onvoltooid verleden tijd
- ik dwaalde
- jij dwaalde
- hij/zij/het dwaalde
- wij dwaalden
- jullie dwaalden
- zij dwaalden
Imperfetto
- io erravo
- tu erravi
- lui/lei/Lei errava
- noi erravamo
- voi/Voi erravate
- loro/Loro erravano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedwaald
- jij hebt gedwaald
- hij/zij/het heeft gedwaald
- wij hebben gedwaald
- jullie hebben gedwaald
- zij hebben gedwaald
Passato prossimo
- io ho errato
- tu hai errato
- lui/lei/Lei ha errato
- noi abbiamo errato
- voi/Voi avete errato
- loro/Loro hanno errato
Voltooid verleden tijd
- ik had gedwaald
- jij had gedwaald
- hij/zij/het had gedwaald
- wij hadden gedwaald
- jullie hadden gedwaald
- zij hadden gedwaald
Trapassato prossimo
- io avevo errato
- tu avevi errato
- lui/lei/Lei aveva errato
- noi avevamo errato
- voi/Voi avevate errato
- loro/Loro avevano errato
Toekomende tijd I
- ik zal dwalen
- jij zult dwalen
- hij/zij/het zal dwalen
- wij zullen dwalen
- jullie zullen dwalen
- zij zullen dwalen
Futuro semplice
- io errerò
- tu errerai
- lui/lei/Lei errerà
- noi erreremo
- voi/Voi errerete
- loro/Loro erreranno
Toekomende tijd II
- ik zal gedwaald hebben
- jij zult gedwaald hebben
- hij/zij/het zal gedwaald hebben
- wij zullen gedwaald hebben
- jullie zullen gedwaald hebben
- zij zullen gedwaald hebben
Futuro anteriore
- io avrò errato
- tu avrai errato
- lui/lei/Lei avrà errato
- noi avremo errato
- voi/Voi avrete errato
- loro/Loro avranno errato
Conditionalis I
- ik zou dwalen
- jij zou dwalen
- hij/zij/het zou dwalen
- wij zouden dwalen
- jullie zouden dwalen
- zij zouden dwalen
Condizionale presente
- io errerei
- tu erreresti
- lui/lei/Lei errerebbe
- noi erreremmo
- voi/Voi errereste
- loro/Loro errerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gedwaald
- jij zou hebben gedwaald
- hij/zij/het zou hebben gedwaald
- wij zouden hebben gedwaald
- jullie zouden hebben gedwaald
- zij zouden hebben gedwaald
Condizionale passato
- io avrei errato
- tu avresti errato
- lui/lei/Lei avrebbe errato
- noi avremmo errato
- voi/Voi avreste errato
- loro/Loro avrebbero errato
Imperatief
- jij dwaal
- jullie dwaalt
Imperativo
- tu erra
- voi/Voi errate