Vervoeging van groeien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik groei
- jij groeit
- hij/zij/het groeit
- wij groeien
- jullie groeien
- zij groeien
Presente
- io cresco
- tu cresci
- lui/lei/Lei cresce
- noi cresciamo
- voi/Voi crescete
- loro/Loro crescono
Onvoltooid verleden tijd
- ik groeide
- jij groeide
- hij/zij/het groeide
- wij groeiden
- jullie groeiden
- zij groeiden
Imperfetto
- io crescevo
- tu crescevi
- lui/lei/Lei cresceva
- noi crescevamo
- voi/Voi crescevate
- loro/Loro crescevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gegroeid
- jij bent gegroeid
- hij/zij/het is gegroeid
- wij zijn gegroeid
- jullie zijn gegroeid
- zij zijn gegroeid
Passato prossimo
- io ho cresciuto
- tu hai cresciuto
- lui/lei/Lei ha cresciuto
- noi abbiamo cresciuto
- voi/Voi avete cresciuto
- loro/Loro hanno cresciuto
Voltooid verleden tijd
- ik was gegroeid
- jij was gegroeid
- hij/zij/het was gegroeid
- wij waren gegroeid
- jullie waren gegroeid
- zij waren gegroeid
Trapassato prossimo
- io avevo cresciuto
- tu avevi cresciuto
- lui/lei/Lei aveva cresciuto
- noi avevamo cresciuto
- voi/Voi avevate cresciuto
- loro/Loro avevano cresciuto
Toekomende tijd I
- ik zal groeien
- jij zult groeien
- hij/zij/het zal groeien
- wij zullen groeien
- jullie zullen groeien
- zij zullen groeien
Futuro semplice
- io crescerò
- tu crescerai
- lui/lei/Lei crescerà
- noi cresceremo
- voi/Voi crescerete
- loro/Loro cresceranno
Toekomende tijd II
- ik zal gegroeid zijn
- jij zult gegroeid zijn
- hij/zij/het zal gegroeid zijn
- wij zullen gegroeid zijn
- jullie zullen gegroeid zijn
- zij zullen gegroeid zijn
Futuro anteriore
- io avrò cresciuto
- tu avrai cresciuto
- lui/lei/Lei avrà cresciuto
- noi avremo cresciuto
- voi/Voi avrete cresciuto
- loro/Loro avranno cresciuto
Conditionalis I
- ik zou groeien
- jij zou groeien
- hij/zij/het zou groeien
- wij zouden groeien
- jullie zouden groeien
- zij zouden groeien
Condizionale presente
- io crescerei
- tu cresceresti
- lui/lei/Lei crescerebbe
- noi cresceremmo
- voi/Voi crescereste
- loro/Loro crescerebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn gegroeid
- jij zou zijn gegroeid
- hij/zij/het zou zijn gegroeid
- wij zouden zijn gegroeid
- jullie zouden zijn gegroeid
- zij zouden zijn gegroeid
Condizionale passato
- io avrei cresciuto
- tu avresti cresciuto
- lui/lei/Lei avrebbe cresciuto
- noi avremmo cresciuto
- voi/Voi avreste cresciuto
- loro/Loro avrebbero cresciuto
Imperatief
- jij groei
- jullie groeit
Imperativo
- tu cresci
- voi/Voi crescete