Vervoeging van innaaien
Onbepaalde wijs (infinitief): innaaien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik naai in
- jij naait in
- hij/zij/het naait in
- wij naaien in
- jullie naaien in
- zij naaien in
Presente
- io rilego
- tu rileghi
- lui/lei/Lei rilega
- noi rileghiamo
- voi/Voi rilegate
- loro/Loro rilegano
Onvoltooid verleden tijd
- ik naaide in
- jij naaide in
- hij/zij/het naaide in
- wij naaiden in
- jullie naaiden in
- zij naaiden in
Imperfetto
- io rilegavo
- tu rilegavi
- lui/lei/Lei rilegava
- noi rilegavamo
- voi/Voi rilegavate
- loro/Loro rilegavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingenaaid
- jij hebt ingenaaid
- hij/zij/het heeft ingenaaid
- wij hebben ingenaaid
- jullie hebben ingenaaid
- zij hebben ingenaaid
Passato prossimo
- io ho rilegato
- tu hai rilegato
- lui/lei/Lei ha rilegato
- noi abbiamo rilegato
- voi/Voi avete rilegato
- loro/Loro hanno rilegato
Voltooid verleden tijd
- ik had ingenaaid
- jij had ingenaaid
- hij/zij/het had ingenaaid
- wij hadden ingenaaid
- jullie hadden ingenaaid
- zij hadden ingenaaid
Trapassato prossimo
- io avevo rilegato
- tu avevi rilegato
- lui/lei/Lei aveva rilegato
- noi avevamo rilegato
- voi/Voi avevate rilegato
- loro/Loro avevano rilegato
Toekomende tijd I
- ik zal innaaien
- jij zult innaaien
- hij/zij/het zal innaaien
- wij zullen innaaien
- jullie zullen innaaien
- zij zullen innaaien
Futuro semplice
- io rilegherò
- tu rilegherai
- lui/lei/Lei rilegherà
- noi rilegheremo
- voi/Voi rilegherete
- loro/Loro rilegheranno
Toekomende tijd II
- ik zal ingenaaid hebben
- jij zult ingenaaid hebben
- hij/zij/het zal ingenaaid hebben
- wij zullen ingenaaid hebben
- jullie zullen ingenaaid hebben
- zij zullen ingenaaid hebben
Futuro anteriore
- io avrò rilegato
- tu avrai rilegato
- lui/lei/Lei avrà rilegato
- noi avremo rilegato
- voi/Voi avrete rilegato
- loro/Loro avranno rilegato
Conditionalis I
- ik zou innaaien
- jij zou innaaien
- hij/zij/het zou innaaien
- wij zouden innaaien
- jullie zouden innaaien
- zij zouden innaaien
Condizionale presente
- io rilegherei
- tu rilegheresti
- lui/lei/Lei rilegherebbe
- noi rilegheremmo
- voi/Voi rileghereste
- loro/Loro rilegherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben ingenaaid
- jij zou hebben ingenaaid
- hij/zij/het zou hebben ingenaaid
- wij zouden hebben ingenaaid
- jullie zouden hebben ingenaaid
- zij zouden hebben ingenaaid
Condizionale passato
- io avrei rilegato
- tu avresti rilegato
- lui/lei/Lei avrebbe rilegato
- noi avremmo rilegato
- voi/Voi avreste rilegato
- loro/Loro avrebbero rilegato
Imperatief
- jij naai in
- jullie naait in
Imperativo
- tu rilega
- voi/Voi rilegate