Vervoeging van inrekenen
Onbepaalde wijs (infinitief): inrekenen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reken in
- jij rekent in
- hij/zij/het rekent in
- wij rekenen in
- jullie rekenen in
- zij rekenen in
Presente
- io arresto
- tu arresti
- lui/lei/Lei arresta
- noi arrestiamo
- voi/Voi arrestate
- loro/Loro arrestano
Onvoltooid verleden tijd
- ik rekende in
- jij rekende in
- hij/zij/het rekende in
- wij rekenden in
- jullie rekenden in
- zij rekenden in
Imperfetto
- io arrestavo
- tu arrestavi
- lui/lei/Lei arrestava
- noi arrestavamo
- voi/Voi arrestavate
- loro/Loro arrestavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingerekend
- jij hebt ingerekend
- hij/zij/het heeft ingerekend
- wij hebben ingerekend
- jullie hebben ingerekend
- zij hebben ingerekend
Passato prossimo
- io ho arrestato
- tu hai arrestato
- lui/lei/Lei ha arrestato
- noi abbiamo arrestato
- voi/Voi avete arrestato
- loro/Loro hanno arrestato
Voltooid verleden tijd
- ik had ingerekend
- jij had ingerekend
- hij/zij/het had ingerekend
- wij hadden ingerekend
- jullie hadden ingerekend
- zij hadden ingerekend
Trapassato prossimo
- io avevo arrestato
- tu avevi arrestato
- lui/lei/Lei aveva arrestato
- noi avevamo arrestato
- voi/Voi avevate arrestato
- loro/Loro avevano arrestato
Toekomende tijd I
- ik zal inrekenen
- jij zult inrekenen
- hij/zij/het zal inrekenen
- wij zullen inrekenen
- jullie zullen inrekenen
- zij zullen inrekenen
Futuro semplice
- io arresterò
- tu arresterai
- lui/lei/Lei arresterà
- noi arresteremo
- voi/Voi arresterete
- loro/Loro arresteranno
Toekomende tijd II
- ik zal ingerekend hebben
- jij zult ingerekend hebben
- hij/zij/het zal ingerekend hebben
- wij zullen ingerekend hebben
- jullie zullen ingerekend hebben
- zij zullen ingerekend hebben
Futuro anteriore
- io avrò arrestato
- tu avrai arrestato
- lui/lei/Lei avrà arrestato
- noi avremo arrestato
- voi/Voi avrete arrestato
- loro/Loro avranno arrestato
Conditionalis I
- ik zou inrekenen
- jij zou inrekenen
- hij/zij/het zou inrekenen
- wij zouden inrekenen
- jullie zouden inrekenen
- zij zouden inrekenen
Condizionale presente
- io arresterei
- tu arresteresti
- lui/lei/Lei arresterebbe
- noi arresteremmo
- voi/Voi arrestereste
- loro/Loro arresterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben ingerekend
- jij zou hebben ingerekend
- hij/zij/het zou hebben ingerekend
- wij zouden hebben ingerekend
- jullie zouden hebben ingerekend
- zij zouden hebben ingerekend
Condizionale passato
- io avrei arrestato
- tu avresti arrestato
- lui/lei/Lei avrebbe arrestato
- noi avremmo arrestato
- voi/Voi avreste arrestato
- loro/Loro avrebbero arrestato
Imperatief
- jij reken in
- jullie rekent in
Imperativo
- tu arresta
- voi/Voi arrestate