Vervoeging van inwonen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik woon in
- jij woont in
- hij/zij/het woont in
- wij wonen in
- jullie wonen in
- zij wonen in
Presente
- io abito
- tu abiti
- lui/lei/Lei abita
- noi abitiamo
- voi/Voi abitate
- loro/Loro abitano
Onvoltooid verleden tijd
- ik woonde in
- jij woonde in
- hij/zij/het woonde in
- wij woonden in
- jullie woonden in
- zij woonden in
Imperfetto
- io abitavo
- tu abitavi
- lui/lei/Lei abitava
- noi abitavamo
- voi/Voi abitavate
- loro/Loro abitavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingewoond
- jij hebt ingewoond
- hij/zij/het heeft ingewoond
- wij hebben ingewoond
- jullie hebben ingewoond
- zij hebben ingewoond
Passato prossimo
- io ho abitato
- tu hai abitato
- lui/lei/Lei ha abitato
- noi abbiamo abitato
- voi/Voi avete abitato
- loro/Loro hanno abitato
Voltooid verleden tijd
- ik had ingewoond
- jij had ingewoond
- hij/zij/het had ingewoond
- wij hadden ingewoond
- jullie hadden ingewoond
- zij hadden ingewoond
Trapassato prossimo
- io avevo abitato
- tu avevi abitato
- lui/lei/Lei aveva abitato
- noi avevamo abitato
- voi/Voi avevate abitato
- loro/Loro avevano abitato
Toekomende tijd I
- ik zal inwonen
- jij zult inwonen
- hij/zij/het zal inwonen
- wij zullen inwonen
- jullie zullen inwonen
- zij zullen inwonen
Futuro semplice
- io abiterò
- tu abiterai
- lui/lei/Lei abiterà
- noi abiteremo
- voi/Voi abiterete
- loro/Loro abiteranno
Toekomende tijd II
- ik zal ingewoond hebben
- jij zult ingewoond hebben
- hij/zij/het zal ingewoond hebben
- wij zullen ingewoond hebben
- jullie zullen ingewoond hebben
- zij zullen ingewoond hebben
Futuro anteriore
- io avrò abitato
- tu avrai abitato
- lui/lei/Lei avrà abitato
- noi avremo abitato
- voi/Voi avrete abitato
- loro/Loro avranno abitato
Conditionalis I
- ik zou inwonen
- jij zou inwonen
- hij/zij/het zou inwonen
- wij zouden inwonen
- jullie zouden inwonen
- zij zouden inwonen
Condizionale presente
- io abiterei
- tu abiteresti
- lui/lei/Lei abiterebbe
- noi abiteremmo
- voi/Voi abitereste
- loro/Loro abiterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben ingewoond
- jij zou hebben ingewoond
- hij/zij/het zou hebben ingewoond
- wij zouden hebben ingewoond
- jullie zouden hebben ingewoond
- zij zouden hebben ingewoond
Condizionale passato
- io avrei abitato
- tu avresti abitato
- lui/lei/Lei avrebbe abitato
- noi avremmo abitato
- voi/Voi avreste abitato
- loro/Loro avrebbero abitato
Imperatief
- jij woon in
- jullie woont in
Imperativo
- tu abita
- voi/Voi abitate