Vervoeging van kalven
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kalf
- jij kalft
- hij/zij/het kalft
- wij kalven
- jullie kalven
- zij kalven
Presente
- io partorisco
- tu partorisci
- lui/lei/Lei partorisce
- noi partoriamo
- voi/Voi partorite
- loro/Loro partoriscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik kalfde
- jij kalfde
- hij/zij/het kalfde
- wij kalfden
- jullie kalfden
- zij kalfden
Imperfetto
- io partorivo
- tu partorivi
- lui/lei/Lei partoriva
- noi partorivamo
- voi/Voi partorivate
- loro/Loro partorivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekalfd
- jij hebt gekalfd
- hij/zij/het heeft gekalfd
- wij hebben gekalfd
- jullie hebben gekalfd
- zij hebben gekalfd
Passato prossimo
- io ho partorito
- tu hai partorito
- lui/lei/Lei ha partorito
- noi abbiamo partorito
- voi/Voi avete partorito
- loro/Loro hanno partorito
Voltooid verleden tijd
- ik had gekalfd
- jij had gekalfd
- hij/zij/het had gekalfd
- wij hadden gekalfd
- jullie hadden gekalfd
- zij hadden gekalfd
Trapassato prossimo
- io avevo partorito
- tu avevi partorito
- lui/lei/Lei aveva partorito
- noi avevamo partorito
- voi/Voi avevate partorito
- loro/Loro avevano partorito
Toekomende tijd I
- ik zal kalven
- jij zult kalven
- hij/zij/het zal kalven
- wij zullen kalven
- jullie zullen kalven
- zij zullen kalven
Futuro semplice
- io partorirò
- tu partorirai
- lui/lei/Lei partorirà
- noi partoriremo
- voi/Voi partorirete
- loro/Loro partoriranno
Toekomende tijd II
- ik zal gekalfd hebben
- jij zult gekalfd hebben
- hij/zij/het zal gekalfd hebben
- wij zullen gekalfd hebben
- jullie zullen gekalfd hebben
- zij zullen gekalfd hebben
Futuro anteriore
- io avrò partorito
- tu avrai partorito
- lui/lei/Lei avrà partorito
- noi avremo partorito
- voi/Voi avrete partorito
- loro/Loro avranno partorito
Conditionalis I
- ik zou kalven
- jij zou kalven
- hij/zij/het zou kalven
- wij zouden kalven
- jullie zouden kalven
- zij zouden kalven
Condizionale presente
- io partorirei
- tu partoriresti
- lui/lei/Lei partorirebbe
- noi partoriremmo
- voi/Voi partorireste
- loro/Loro partorirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gekalfd
- jij zou hebben gekalfd
- hij/zij/het zou hebben gekalfd
- wij zouden hebben gekalfd
- jullie zouden hebben gekalfd
- zij zouden hebben gekalfd
Condizionale passato
- io avrei partorito
- tu avresti partorito
- lui/lei/Lei avrebbe partorito
- noi avremmo partorito
- voi/Voi avreste partorito
- loro/Loro avrebbero partorito
Imperatief
- jij kalf
- jullie kalft
Imperativo
- tu partorisci
- voi/Voi partorite