Vervoeging van ketteren
Onbepaalde wijs (infinitief): ketteren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ketter
- jij kettert
- hij/zij/het kettert
- wij ketteren
- jullie ketteren
- zij ketteren
Presente
- io bestemmio
- tu bestemmi
- lui/lei/Lei bestemmia
- noi bestemmiamo
- voi/Voi bestemmiate
- loro/Loro bestemmiano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ketterde
- jij ketterde
- hij/zij/het ketterde
- wij ketterden
- jullie ketterden
- zij ketterden
Imperfetto
- io bestemmiavo
- tu bestemmiavi
- lui/lei/Lei bestemmiava
- noi bestemmiavamo
- voi/Voi bestemmiavate
- loro/Loro bestemmiavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geketterd
- jij hebt geketterd
- hij/zij/het heeft geketterd
- wij hebben geketterd
- jullie hebben geketterd
- zij hebben geketterd
Passato prossimo
- io ho bestemmiato
- tu hai bestemmiato
- lui/lei/Lei ha bestemmiato
- noi abbiamo bestemmiato
- voi/Voi avete bestemmiato
- loro/Loro hanno bestemmiato
Voltooid verleden tijd
- ik had geketterd
- jij had geketterd
- hij/zij/het had geketterd
- wij hadden geketterd
- jullie hadden geketterd
- zij hadden geketterd
Trapassato prossimo
- io avevo bestemmiato
- tu avevi bestemmiato
- lui/lei/Lei aveva bestemmiato
- noi avevamo bestemmiato
- voi/Voi avevate bestemmiato
- loro/Loro avevano bestemmiato
Toekomende tijd I
- ik zal ketteren
- jij zult ketteren
- hij/zij/het zal ketteren
- wij zullen ketteren
- jullie zullen ketteren
- zij zullen ketteren
Futuro semplice
- io bestemmierò
- tu bestemmierai
- lui/lei/Lei bestemmierà
- noi bestemmieremo
- voi/Voi bestemmierete
- loro/Loro bestemmieranno
Toekomende tijd II
- ik zal geketterd hebben
- jij zult geketterd hebben
- hij/zij/het zal geketterd hebben
- wij zullen geketterd hebben
- jullie zullen geketterd hebben
- zij zullen geketterd hebben
Futuro anteriore
- io avrò bestemmiato
- tu avrai bestemmiato
- lui/lei/Lei avrà bestemmiato
- noi avremo bestemmiato
- voi/Voi avrete bestemmiato
- loro/Loro avranno bestemmiato
Conditionalis I
- ik zou ketteren
- jij zou ketteren
- hij/zij/het zou ketteren
- wij zouden ketteren
- jullie zouden ketteren
- zij zouden ketteren
Condizionale presente
- io bestemmierei
- tu bestemmieresti
- lui/lei/Lei bestemmierebbe
- noi bestemmieremmo
- voi/Voi bestemmiereste
- loro/Loro bestemmierebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geketterd
- jij zou hebben geketterd
- hij/zij/het zou hebben geketterd
- wij zouden hebben geketterd
- jullie zouden hebben geketterd
- zij zouden hebben geketterd
Condizionale passato
- io avrei bestemmiato
- tu avresti bestemmiato
- lui/lei/Lei avrebbe bestemmiato
- noi avremmo bestemmiato
- voi/Voi avreste bestemmiato
- loro/Loro avrebbero bestemmiato
Imperatief
- jij ketter
- jullie kettert
Imperativo
- tu bestemmia
- voi/Voi bestemmiate