Vervoeging van krauwen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik krauw
- jij krauwt
- hij/zij/het krauwt
- wij krauwen
- jullie krauwen
- zij krauwen
Presente
- io raschio
- tu raschi
- lui/lei/Lei raschia
- noi raschiamo
- voi/Voi raschiate
- loro/Loro raschiano
Onvoltooid verleden tijd
- ik krauwde
- jij krauwde
- hij/zij/het krauwde
- wij krauwden
- jullie krauwden
- zij krauwden
Imperfetto
- io raschiavo
- tu raschiavi
- lui/lei/Lei raschiava
- noi raschiavamo
- voi/Voi raschiavate
- loro/Loro raschiavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekrauwd
- jij hebt gekrauwd
- hij/zij/het heeft gekrauwd
- wij hebben gekrauwd
- jullie hebben gekrauwd
- zij hebben gekrauwd
Passato prossimo
- io ho raschiato
- tu hai raschiato
- lui/lei/Lei ha raschiato
- noi abbiamo raschiato
- voi/Voi avete raschiato
- loro/Loro hanno raschiato
Voltooid verleden tijd
- ik had gekrauwd
- jij had gekrauwd
- hij/zij/het had gekrauwd
- wij hadden gekrauwd
- jullie hadden gekrauwd
- zij hadden gekrauwd
Trapassato prossimo
- io avevo raschiato
- tu avevi raschiato
- lui/lei/Lei aveva raschiato
- noi avevamo raschiato
- voi/Voi avevate raschiato
- loro/Loro avevano raschiato
Toekomende tijd I
- ik zal krauwen
- jij zult krauwen
- hij/zij/het zal krauwen
- wij zullen krauwen
- jullie zullen krauwen
- zij zullen krauwen
Futuro semplice
- io raschierò
- tu raschierai
- lui/lei/Lei raschierà
- noi raschieremo
- voi/Voi raschierete
- loro/Loro raschieranno
Toekomende tijd II
- ik zal gekrauwd hebben
- jij zult gekrauwd hebben
- hij/zij/het zal gekrauwd hebben
- wij zullen gekrauwd hebben
- jullie zullen gekrauwd hebben
- zij zullen gekrauwd hebben
Futuro anteriore
- io avrò raschiato
- tu avrai raschiato
- lui/lei/Lei avrà raschiato
- noi avremo raschiato
- voi/Voi avrete raschiato
- loro/Loro avranno raschiato
Conditionalis I
- ik zou krauwen
- jij zou krauwen
- hij/zij/het zou krauwen
- wij zouden krauwen
- jullie zouden krauwen
- zij zouden krauwen
Condizionale presente
- io raschierei
- tu raschieresti
- lui/lei/Lei raschierebbe
- noi raschieremmo
- voi/Voi raschiereste
- loro/Loro raschierebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gekrauwd
- jij zou hebben gekrauwd
- hij/zij/het zou hebben gekrauwd
- wij zouden hebben gekrauwd
- jullie zouden hebben gekrauwd
- zij zouden hebben gekrauwd
Condizionale passato
- io avrei raschiato
- tu avresti raschiato
- lui/lei/Lei avrebbe raschiato
- noi avremmo raschiato
- voi/Voi avreste raschiato
- loro/Loro avrebbero raschiato
Imperatief
- jij krauw
- jullie krauwt
Imperativo
- tu raschia
- voi/Voi raschiate