Vervoeging van maffen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maf
- jij maft
- hij/zij/het maft
- wij maffen
- jullie maffen
- zij maffen
Presente
- io dormo
- tu dormi
- lui/lei/Lei dorme
- noi dormiamo
- voi/Voi dormite
- loro/Loro dormono
Onvoltooid verleden tijd
- ik mafte
- jij mafte
- hij/zij/het mafte
- wij maften
- jullie maften
- zij maften
Imperfetto
- io dormivo
- tu dormivi
- lui/lei/Lei dormiva
- noi dormivamo
- voi/Voi dormivate
- loro/Loro dormivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemaft
- jij hebt gemaft
- hij/zij/het heeft gemaft
- wij hebben gemaft
- jullie hebben gemaft
- zij hebben gemaft
Passato prossimo
- io ho dormito
- tu hai dormito
- lui/lei/Lei ha dormito
- noi abbiamo dormito
- voi/Voi avete dormito
- loro/Loro hanno dormito
Voltooid verleden tijd
- ik had gemaft
- jij had gemaft
- hij/zij/het had gemaft
- wij hadden gemaft
- jullie hadden gemaft
- zij hadden gemaft
Trapassato prossimo
- io avevo dormito
- tu avevi dormito
- lui/lei/Lei aveva dormito
- noi avevamo dormito
- voi/Voi avevate dormito
- loro/Loro avevano dormito
Toekomende tijd I
- ik zal maffen
- jij zult maffen
- hij/zij/het zal maffen
- wij zullen maffen
- jullie zullen maffen
- zij zullen maffen
Futuro semplice
- io dormirò
- tu dormirai
- lui/lei/Lei dormirà
- noi dormiremo
- voi/Voi dormirete
- loro/Loro dormiranno
Toekomende tijd II
- ik zal gemaft hebben
- jij zult gemaft hebben
- hij/zij/het zal gemaft hebben
- wij zullen gemaft hebben
- jullie zullen gemaft hebben
- zij zullen gemaft hebben
Futuro anteriore
- io avrò dormito
- tu avrai dormito
- lui/lei/Lei avrà dormito
- noi avremo dormito
- voi/Voi avrete dormito
- loro/Loro avranno dormito
Conditionalis I
- ik zou maffen
- jij zou maffen
- hij/zij/het zou maffen
- wij zouden maffen
- jullie zouden maffen
- zij zouden maffen
Condizionale presente
- io dormirei
- tu dormiresti
- lui/lei/Lei dormirebbe
- noi dormiremmo
- voi/Voi dormireste
- loro/Loro dormirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gemaft
- jij zou hebben gemaft
- hij/zij/het zou hebben gemaft
- wij zouden hebben gemaft
- jullie zouden hebben gemaft
- zij zouden hebben gemaft
Condizionale passato
- io avrei dormito
- tu avresti dormito
- lui/lei/Lei avrebbe dormito
- noi avremmo dormito
- voi/Voi avreste dormito
- loro/Loro avrebbero dormito
Imperatief
- jij maf
- jullie maft
Imperativo
- tu dormi
- voi/Voi dormite