Vervoeging van marchanderen

Onbepaalde wijs (infinitief): marchanderen

Vertaling: mercanteggiare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik marchandeer
  • jij marchandeert
  • hij/zij/het marchandeert
  • wij marchanderen
  • jullie marchanderen
  • zij marchanderen

Presente

  • io mercanteggio
  • tu mercanteggi
  • lui/lei/Lei mercanteggia
  • noi mercanteggiamo
  • voi/Voi mercanteggiate
  • loro/Loro mercanteggiano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik marchandeerde
  • jij marchandeerde
  • hij/zij/het marchandeerde
  • wij marchandeerden
  • jullie marchandeerden
  • zij marchandeerden

Imperfetto

  • io mercanteggiavo
  • tu mercanteggiavi
  • lui/lei/Lei mercanteggiava
  • noi mercanteggiavamo
  • voi/Voi mercanteggiavate
  • loro/Loro mercanteggiavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemarchandeerd
  • jij hebt gemarchandeerd
  • hij/zij/het heeft gemarchandeerd
  • wij hebben gemarchandeerd
  • jullie hebben gemarchandeerd
  • zij hebben gemarchandeerd

Passato prossimo

  • io ho mercanteggiato
  • tu hai mercanteggiato
  • lui/lei/Lei ha mercanteggiato
  • noi abbiamo mercanteggiato
  • voi/Voi avete mercanteggiato
  • loro/Loro hanno mercanteggiato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemarchandeerd
  • jij had gemarchandeerd
  • hij/zij/het had gemarchandeerd
  • wij hadden gemarchandeerd
  • jullie hadden gemarchandeerd
  • zij hadden gemarchandeerd

Trapassato prossimo

  • io avevo mercanteggiato
  • tu avevi mercanteggiato
  • lui/lei/Lei aveva mercanteggiato
  • noi avevamo mercanteggiato
  • voi/Voi avevate mercanteggiato
  • loro/Loro avevano mercanteggiato

Toekomende tijd I

  • ik zal marchanderen
  • jij zult marchanderen
  • hij/zij/het zal marchanderen
  • wij zullen marchanderen
  • jullie zullen marchanderen
  • zij zullen marchanderen

Futuro semplice

  • io mercanteggerò
  • tu mercanteggerai
  • lui/lei/Lei mercanteggerà
  • noi mercanteggeremo
  • voi/Voi mercanteggerete
  • loro/Loro mercanteggeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gemarchandeerd hebben
  • jij zult gemarchandeerd hebben
  • hij/zij/het zal gemarchandeerd hebben
  • wij zullen gemarchandeerd hebben
  • jullie zullen gemarchandeerd hebben
  • zij zullen gemarchandeerd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò mercanteggiato
  • tu avrai mercanteggiato
  • lui/lei/Lei avrà mercanteggiato
  • noi avremo mercanteggiato
  • voi/Voi avrete mercanteggiato
  • loro/Loro avranno mercanteggiato

Conditionalis I

  • ik zou marchanderen
  • jij zou marchanderen
  • hij/zij/het zou marchanderen
  • wij zouden marchanderen
  • jullie zouden marchanderen
  • zij zouden marchanderen

Condizionale presente

  • io mercanteggerei
  • tu mercanteggeresti
  • lui/lei/Lei mercanteggerebbe
  • noi mercanteggeremmo
  • voi/Voi mercanteggereste
  • loro/Loro mercanteggerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemarchandeerd
  • jij zou hebben gemarchandeerd
  • hij/zij/het zou hebben gemarchandeerd
  • wij zouden hebben gemarchandeerd
  • jullie zouden hebben gemarchandeerd
  • zij zouden hebben gemarchandeerd

Condizionale passato

  • io avrei mercanteggiato
  • tu avresti mercanteggiato
  • lui/lei/Lei avrebbe mercanteggiato
  • noi avremmo mercanteggiato
  • voi/Voi avreste mercanteggiato
  • loro/Loro avrebbero mercanteggiato

Imperatief

  • jij marchandeer
  • jullie marchandeert

Imperativo

  • tu mercanteggia
  • voi/Voi mercanteggiate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van marchanderen