Vervoeging van mislukken
Onbepaalde wijs (infinitief): mislukken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik misluk
- jij mislukt
- hij/zij/het mislukt
- wij mislukken
- jullie mislukken
- zij mislukken
Presente
- io abortisco
- tu abortisci
- lui/lei/Lei abortisce
- noi abortiamo
- voi/Voi abortite
- loro/Loro abortiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik mislukte
- jij mislukte
- hij/zij/het mislukte
- wij mislukten
- jullie mislukten
- zij mislukten
Imperfetto
- io abortivo
- tu abortivi
- lui/lei/Lei abortiva
- noi abortivamo
- voi/Voi abortivate
- loro/Loro abortivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben mislukt
- jij bent mislukt
- hij/zij/het is mislukt
- wij zijn mislukt
- jullie zijn mislukt
- zij zijn mislukt
Passato prossimo
- io ho abortito
- tu hai abortito
- lui/lei/Lei ha abortito
- noi abbiamo abortito
- voi/Voi avete abortito
- loro/Loro hanno abortito
Voltooid verleden tijd
- ik was mislukt
- jij was mislukt
- hij/zij/het was mislukt
- wij waren mislukt
- jullie waren mislukt
- zij waren mislukt
Trapassato prossimo
- io avevo abortito
- tu avevi abortito
- lui/lei/Lei aveva abortito
- noi avevamo abortito
- voi/Voi avevate abortito
- loro/Loro avevano abortito
Toekomende tijd I
- ik zal mislukken
- jij zult mislukken
- hij/zij/het zal mislukken
- wij zullen mislukken
- jullie zullen mislukken
- zij zullen mislukken
Futuro semplice
- io abortirò
- tu abortirai
- lui/lei/Lei abortirà
- noi abortiremo
- voi/Voi abortirete
- loro/Loro abortiranno
Toekomende tijd II
- ik zal mislukt zijn
- jij zult mislukt zijn
- hij/zij/het zal mislukt zijn
- wij zullen mislukt zijn
- jullie zullen mislukt zijn
- zij zullen mislukt zijn
Futuro anteriore
- io avrò abortito
- tu avrai abortito
- lui/lei/Lei avrà abortito
- noi avremo abortito
- voi/Voi avrete abortito
- loro/Loro avranno abortito
Conditionalis I
- ik zou mislukken
- jij zou mislukken
- hij/zij/het zou mislukken
- wij zouden mislukken
- jullie zouden mislukken
- zij zouden mislukken
Condizionale presente
- io abortirei
- tu abortiresti
- lui/lei/Lei abortirebbe
- noi abortiremmo
- voi/Voi abortireste
- loro/Loro abortirebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn mislukt
- jij zou zijn mislukt
- hij/zij/het zou zijn mislukt
- wij zouden zijn mislukt
- jullie zouden zijn mislukt
- zij zouden zijn mislukt
Condizionale passato
- io avrei abortito
- tu avresti abortito
- lui/lei/Lei avrebbe abortito
- noi avremmo abortito
- voi/Voi avreste abortito
- loro/Loro avrebbero abortito
Imperatief
- jij misluk
- jullie mislukt
Imperativo
- tu abortisci
- voi/Voi abortite