Vervoeging van neerhalen

Vertaling: demolire

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik haal neer
  • jij haalt neer
  • hij/zij/het haalt neer
  • wij halen neer
  • jullie halen neer
  • zij halen neer

Presente

  • io demolisco
  • tu demolisci
  • lui/lei/Lei demolisce
  • noi demoliamo
  • voi/Voi demolite
  • loro/Loro demoliscono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik haalde neer
  • jij haalde neer
  • hij/zij/het haalde neer
  • wij haalden neer
  • jullie haalden neer
  • zij haalden neer

Imperfetto

  • io demolivo
  • tu demolivi
  • lui/lei/Lei demoliva
  • noi demolivamo
  • voi/Voi demolivate
  • loro/Loro demolivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb neergehaald
  • jij hebt neergehaald
  • hij/zij/het heeft neergehaald
  • wij hebben neergehaald
  • jullie hebben neergehaald
  • zij hebben neergehaald

Passato prossimo

  • io ho demolito
  • tu hai demolito
  • lui/lei/Lei ha demolito
  • noi abbiamo demolito
  • voi/Voi avete demolito
  • loro/Loro hanno demolito

Voltooid verleden tijd

  • ik had neergehaald
  • jij had neergehaald
  • hij/zij/het had neergehaald
  • wij hadden neergehaald
  • jullie hadden neergehaald
  • zij hadden neergehaald

Trapassato prossimo

  • io avevo demolito
  • tu avevi demolito
  • lui/lei/Lei aveva demolito
  • noi avevamo demolito
  • voi/Voi avevate demolito
  • loro/Loro avevano demolito

Toekomende tijd I

  • ik zal neerhalen
  • jij zult neerhalen
  • hij/zij/het zal neerhalen
  • wij zullen neerhalen
  • jullie zullen neerhalen
  • zij zullen neerhalen

Futuro semplice

  • io demolirò
  • tu demolirai
  • lui/lei/Lei demolirà
  • noi demoliremo
  • voi/Voi demolirete
  • loro/Loro demoliranno

Toekomende tijd II

  • ik zal neergehaald hebben
  • jij zult neergehaald hebben
  • hij/zij/het zal neergehaald hebben
  • wij zullen neergehaald hebben
  • jullie zullen neergehaald hebben
  • zij zullen neergehaald hebben

Futuro anteriore

  • io avrò demolito
  • tu avrai demolito
  • lui/lei/Lei avrà demolito
  • noi avremo demolito
  • voi/Voi avrete demolito
  • loro/Loro avranno demolito

Conditionalis I

  • ik zou neerhalen
  • jij zou neerhalen
  • hij/zij/het zou neerhalen
  • wij zouden neerhalen
  • jullie zouden neerhalen
  • zij zouden neerhalen

Condizionale presente

  • io demolirei
  • tu demoliresti
  • lui/lei/Lei demolirebbe
  • noi demoliremmo
  • voi/Voi demolireste
  • loro/Loro demolirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben neergehaald
  • jij zou hebben neergehaald
  • hij/zij/het zou hebben neergehaald
  • wij zouden hebben neergehaald
  • jullie zouden hebben neergehaald
  • zij zouden hebben neergehaald

Condizionale passato

  • io avrei demolito
  • tu avresti demolito
  • lui/lei/Lei avrebbe demolito
  • noi avremmo demolito
  • voi/Voi avreste demolito
  • loro/Loro avrebbero demolito

Imperatief

  • jij haal neer
  • jullie haalt neer

Imperativo

  • tu demolisci
  • voi/Voi demolite

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van neerhalen