Vervoeging van omkeren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keer om
- jij keert om
- hij/zij/het keert om
- wij keren om
- jullie keren om
- zij keren om
Presente
- io rovescio
- tu rovesci
- lui/lei/Lei rovescia
- noi rovesciamo
- voi/Voi rovesciate
- loro/Loro rovesciano
Onvoltooid verleden tijd
- ik keerde om
- jij keerde om
- hij/zij/het keerde om
- wij keerden om
- jullie keerden om
- zij keerden om
Imperfetto
- io rovesciavo
- tu rovesciavi
- lui/lei/Lei rovesciava
- noi rovesciavamo
- voi/Voi rovesciavate
- loro/Loro rovesciavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omgekeerd
- jij hebt omgekeerd
- hij/zij/het heeft omgekeerd
- wij hebben omgekeerd
- jullie hebben omgekeerd
- zij hebben omgekeerd
Passato prossimo
- io ho rovesciato
- tu hai rovesciato
- lui/lei/Lei ha rovesciato
- noi abbiamo rovesciato
- voi/Voi avete rovesciato
- loro/Loro hanno rovesciato
Voltooid verleden tijd
- ik had omgekeerd
- jij had omgekeerd
- hij/zij/het had omgekeerd
- wij hadden omgekeerd
- jullie hadden omgekeerd
- zij hadden omgekeerd
Trapassato prossimo
- io avevo rovesciato
- tu avevi rovesciato
- lui/lei/Lei aveva rovesciato
- noi avevamo rovesciato
- voi/Voi avevate rovesciato
- loro/Loro avevano rovesciato
Toekomende tijd I
- ik zal omkeren
- jij zult omkeren
- hij/zij/het zal omkeren
- wij zullen omkeren
- jullie zullen omkeren
- zij zullen omkeren
Futuro semplice
- io rovescerò
- tu rovescerai
- lui/lei/Lei rovescerà
- noi rovesceremo
- voi/Voi rovescerete
- loro/Loro rovesceranno
Toekomende tijd II
- ik zal omgekeerd hebben
- jij zult omgekeerd hebben
- hij/zij/het zal omgekeerd hebben
- wij zullen omgekeerd hebben
- jullie zullen omgekeerd hebben
- zij zullen omgekeerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò rovesciato
- tu avrai rovesciato
- lui/lei/Lei avrà rovesciato
- noi avremo rovesciato
- voi/Voi avrete rovesciato
- loro/Loro avranno rovesciato
Conditionalis I
- ik zou omkeren
- jij zou omkeren
- hij/zij/het zou omkeren
- wij zouden omkeren
- jullie zouden omkeren
- zij zouden omkeren
Condizionale presente
- io rovescerei
- tu rovesceresti
- lui/lei/Lei rovescerebbe
- noi rovesceremmo
- voi/Voi rovescereste
- loro/Loro rovescerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben omgekeerd
- jij zou hebben omgekeerd
- hij/zij/het zou hebben omgekeerd
- wij zouden hebben omgekeerd
- jullie zouden hebben omgekeerd
- zij zouden hebben omgekeerd
Condizionale passato
- io avrei rovesciato
- tu avresti rovesciato
- lui/lei/Lei avrebbe rovesciato
- noi avremmo rovesciato
- voi/Voi avreste rovesciato
- loro/Loro avrebbero rovesciato
Imperatief
- jij keer om
- jullie keert om
Imperativo
- tu rovescia
- voi/Voi rovesciate