Vervoeging van ontharden
Onbepaalde wijs (infinitief): ontharden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onthard
- jij onthardt
- hij/zij/het onthardt
- wij ontharden
- jullie ontharden
- zij ontharden
Presente
- io disincrosto
- tu disincrosti
- lui/lei/Lei disincrosta
- noi disincrostiamo
- voi/Voi disincrostate
- loro/Loro disincrostano
Onvoltooid verleden tijd
- ik onthardde
- jij onthardde
- hij/zij/het onthardde
- wij onthardden
- jullie onthardden
- zij onthardden
Imperfetto
- io disincrostavo
- tu disincrostavi
- lui/lei/Lei disincrostava
- noi disincrostavamo
- voi/Voi disincrostavate
- loro/Loro disincrostavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onthard
- jij hebt onthard
- hij/zij/het heeft onthard
- wij hebben onthard
- jullie hebben onthard
- zij hebben onthard
Passato prossimo
- io ho disincrostato
- tu hai disincrostato
- lui/lei/Lei ha disincrostato
- noi abbiamo disincrostato
- voi/Voi avete disincrostato
- loro/Loro hanno disincrostato
Voltooid verleden tijd
- ik had onthard
- jij had onthard
- hij/zij/het had onthard
- wij hadden onthard
- jullie hadden onthard
- zij hadden onthard
Trapassato prossimo
- io avevo disincrostato
- tu avevi disincrostato
- lui/lei/Lei aveva disincrostato
- noi avevamo disincrostato
- voi/Voi avevate disincrostato
- loro/Loro avevano disincrostato
Toekomende tijd I
- ik zal ontharden
- jij zult ontharden
- hij/zij/het zal ontharden
- wij zullen ontharden
- jullie zullen ontharden
- zij zullen ontharden
Futuro semplice
- io disincrosterò
- tu disincrosterai
- lui/lei/Lei disincrosterà
- noi disincrosteremo
- voi/Voi disincrosterete
- loro/Loro disincrosteranno
Toekomende tijd II
- ik zal onthard hebben
- jij zult onthard hebben
- hij/zij/het zal onthard hebben
- wij zullen onthard hebben
- jullie zullen onthard hebben
- zij zullen onthard hebben
Futuro anteriore
- io avrò disincrostato
- tu avrai disincrostato
- lui/lei/Lei avrà disincrostato
- noi avremo disincrostato
- voi/Voi avrete disincrostato
- loro/Loro avranno disincrostato
Conditionalis I
- ik zou ontharden
- jij zou ontharden
- hij/zij/het zou ontharden
- wij zouden ontharden
- jullie zouden ontharden
- zij zouden ontharden
Condizionale presente
- io disincrosterei
- tu disincrosteresti
- lui/lei/Lei disincrosterebbe
- noi disincrosteremmo
- voi/Voi disincrostereste
- loro/Loro disincrosterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben onthard
- jij zou hebben onthard
- hij/zij/het zou hebben onthard
- wij zouden hebben onthard
- jullie zouden hebben onthard
- zij zouden hebben onthard
Condizionale passato
- io avrei disincrostato
- tu avresti disincrostato
- lui/lei/Lei avrebbe disincrostato
- noi avremmo disincrostato
- voi/Voi avreste disincrostato
- loro/Loro avrebbero disincrostato
Imperatief
- jij onthard
- jullie onthardt
Imperativo
- tu disincrosta
- voi/Voi disincrostate