Vervoeging van ontmantelen

Onbepaalde wijs (infinitief): ontmantelen

Vertaling: smascherare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontmantel
  • jij ontmantelt
  • hij/zij/het ontmantelt
  • wij ontmantelen
  • jullie ontmantelen
  • zij ontmantelen

Presente

  • io smaschero
  • tu smascheri
  • lui/lei/Lei smaschera
  • noi smascheriamo
  • voi/Voi smascherate
  • loro/Loro smascherano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontmantelde
  • jij ontmantelde
  • hij/zij/het ontmantelde
  • wij ontmantelden
  • jullie ontmantelden
  • zij ontmantelden

Imperfetto

  • io smascheravo
  • tu smascheravi
  • lui/lei/Lei smascherava
  • noi smascheravamo
  • voi/Voi smascheravate
  • loro/Loro smascheravano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontmanteld
  • jij hebt ontmanteld
  • hij/zij/het heeft ontmanteld
  • wij hebben ontmanteld
  • jullie hebben ontmanteld
  • zij hebben ontmanteld

Passato prossimo

  • io ho smascherato
  • tu hai smascherato
  • lui/lei/Lei ha smascherato
  • noi abbiamo smascherato
  • voi/Voi avete smascherato
  • loro/Loro hanno smascherato

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontmanteld
  • jij had ontmanteld
  • hij/zij/het had ontmanteld
  • wij hadden ontmanteld
  • jullie hadden ontmanteld
  • zij hadden ontmanteld

Trapassato prossimo

  • io avevo smascherato
  • tu avevi smascherato
  • lui/lei/Lei aveva smascherato
  • noi avevamo smascherato
  • voi/Voi avevate smascherato
  • loro/Loro avevano smascherato

Toekomende tijd I

  • ik zal ontmantelen
  • jij zult ontmantelen
  • hij/zij/het zal ontmantelen
  • wij zullen ontmantelen
  • jullie zullen ontmantelen
  • zij zullen ontmantelen

Futuro semplice

  • io smaschererò
  • tu smaschererai
  • lui/lei/Lei smaschererà
  • noi smaschereremo
  • voi/Voi smaschererete
  • loro/Loro smaschereranno

Toekomende tijd II

  • ik zal ontmanteld hebben
  • jij zult ontmanteld hebben
  • hij/zij/het zal ontmanteld hebben
  • wij zullen ontmanteld hebben
  • jullie zullen ontmanteld hebben
  • zij zullen ontmanteld hebben

Futuro anteriore

  • io avrò smascherato
  • tu avrai smascherato
  • lui/lei/Lei avrà smascherato
  • noi avremo smascherato
  • voi/Voi avrete smascherato
  • loro/Loro avranno smascherato

Conditionalis I

  • ik zou ontmantelen
  • jij zou ontmantelen
  • hij/zij/het zou ontmantelen
  • wij zouden ontmantelen
  • jullie zouden ontmantelen
  • zij zouden ontmantelen

Condizionale presente

  • io smaschererei
  • tu smaschereresti
  • lui/lei/Lei smaschererebbe
  • noi smaschereremmo
  • voi/Voi smascherereste
  • loro/Loro smaschererebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontmanteld
  • jij zou hebben ontmanteld
  • hij/zij/het zou hebben ontmanteld
  • wij zouden hebben ontmanteld
  • jullie zouden hebben ontmanteld
  • zij zouden hebben ontmanteld

Condizionale passato

  • io avrei smascherato
  • tu avresti smascherato
  • lui/lei/Lei avrebbe smascherato
  • noi avremmo smascherato
  • voi/Voi avreste smascherato
  • loro/Loro avrebbero smascherato

Imperatief

  • jij ontmantel
  • jullie ontmantelt

Imperativo

  • tu smaschera
  • voi/Voi smascherate