Vervoeging van ontromen
Onbepaalde wijs (infinitief): ontromen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontroom
- jij ontroomt
- hij/zij/het ontroomt
- wij ontromen
- jullie ontromen
- zij ontromen
Presente
- io scremo
- tu scremi
- lui/lei/Lei screma
- noi scremiamo
- voi/Voi scremate
- loro/Loro scremano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontroomde
- jij ontroomde
- hij/zij/het ontroomde
- wij ontroomden
- jullie ontroomden
- zij ontroomden
Imperfetto
- io scremavo
- tu scremavi
- lui/lei/Lei scremava
- noi scremavamo
- voi/Voi scremavate
- loro/Loro scremavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontroomd
- jij hebt ontroomd
- hij/zij/het heeft ontroomd
- wij hebben ontroomd
- jullie hebben ontroomd
- zij hebben ontroomd
Passato prossimo
- io ho scremato
- tu hai scremato
- lui/lei/Lei ha scremato
- noi abbiamo scremato
- voi/Voi avete scremato
- loro/Loro hanno scremato
Voltooid verleden tijd
- ik had ontroomd
- jij had ontroomd
- hij/zij/het had ontroomd
- wij hadden ontroomd
- jullie hadden ontroomd
- zij hadden ontroomd
Trapassato prossimo
- io avevo scremato
- tu avevi scremato
- lui/lei/Lei aveva scremato
- noi avevamo scremato
- voi/Voi avevate scremato
- loro/Loro avevano scremato
Toekomende tijd I
- ik zal ontromen
- jij zult ontromen
- hij/zij/het zal ontromen
- wij zullen ontromen
- jullie zullen ontromen
- zij zullen ontromen
Futuro semplice
- io scremerò
- tu scremerai
- lui/lei/Lei scremerà
- noi scremeremo
- voi/Voi scremerete
- loro/Loro scremeranno
Toekomende tijd II
- ik zal ontroomd hebben
- jij zult ontroomd hebben
- hij/zij/het zal ontroomd hebben
- wij zullen ontroomd hebben
- jullie zullen ontroomd hebben
- zij zullen ontroomd hebben
Futuro anteriore
- io avrò scremato
- tu avrai scremato
- lui/lei/Lei avrà scremato
- noi avremo scremato
- voi/Voi avrete scremato
- loro/Loro avranno scremato
Conditionalis I
- ik zou ontromen
- jij zou ontromen
- hij/zij/het zou ontromen
- wij zouden ontromen
- jullie zouden ontromen
- zij zouden ontromen
Condizionale presente
- io scremerei
- tu scremeresti
- lui/lei/Lei scremerebbe
- noi scremeremmo
- voi/Voi scremereste
- loro/Loro scremerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben ontroomd
- jij zou hebben ontroomd
- hij/zij/het zou hebben ontroomd
- wij zouden hebben ontroomd
- jullie zouden hebben ontroomd
- zij zouden hebben ontroomd
Condizionale passato
- io avrei scremato
- tu avresti scremato
- lui/lei/Lei avrebbe scremato
- noi avremmo scremato
- voi/Voi avreste scremato
- loro/Loro avrebbero scremato
Imperatief
- jij ontroom
- jullie ontroomt
Imperativo
- tu screma
- voi/Voi scremate