Vervoeging van opvorderen
Onbepaalde wijs (infinitief): opvorderen
Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vorder op
- jij vordert op
- hij/zij/het vordert op
- wij vorderen op
- jullie vorderen op
- zij vorderen op
Onvoltooid verleden tijd
- ik vorderde op
- jij vorderde op
- hij/zij/het vorderde op
- wij vorderden op
- jullie vorderden op
- zij vorderden op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgevorderd
- jij hebt opgevorderd
- hij/zij/het heeft opgevorderd
- wij hebben opgevorderd
- jullie hebben opgevorderd
- zij hebben opgevorderd
Voltooid verleden tijd
- ik had opgevorderd
- jij had opgevorderd
- hij/zij/het had opgevorderd
- wij hadden opgevorderd
- jullie hadden opgevorderd
- zij hadden opgevorderd
Toekomende tijd I
- ik zal opvorderen
- jij zult opvorderen
- hij/zij/het zal opvorderen
- wij zullen opvorderen
- jullie zullen opvorderen
- zij zullen opvorderen
Toekomende tijd II
- ik zal opgevorderd hebben
- jij zult opgevorderd hebben
- hij/zij/het zal opgevorderd hebben
- wij zullen opgevorderd hebben
- jullie zullen opgevorderd hebben
- zij zullen opgevorderd hebben
Conditionalis I
- ik zou opvorderen
- jij zou opvorderen
- hij/zij/het zou opvorderen
- wij zouden opvorderen
- jullie zouden opvorderen
- zij zouden opvorderen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgevorderd
- jij zou hebben opgevorderd
- hij/zij/het zou hebben opgevorderd
- wij zouden hebben opgevorderd
- jullie zouden hebben opgevorderd
- zij zouden hebben opgevorderd
Imperatief
- jij vorder op
- jullie vordert op