Vervoeging van overtuigen

Onbepaalde wijs (infinitief): overtuigen

Vertaling: convincere

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik overtuig
  • jij overtuigt
  • hij/zij/het overtuigt
  • wij overtuigen
  • jullie overtuigen
  • zij overtuigen

Presente

  • io convinco
  • tu convinci
  • lui/lei/Lei convince
  • noi convinciamo
  • voi/Voi convincete
  • loro/Loro convincono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik overtuigde
  • jij overtuigde
  • hij/zij/het overtuigde
  • wij overtuigden
  • jullie overtuigden
  • zij overtuigden

Imperfetto

  • io convincevo
  • tu convincevi
  • lui/lei/Lei convinceva
  • noi convincevamo
  • voi/Voi convincevate
  • loro/Loro convincevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb overtuigd
  • jij hebt overtuigd
  • hij/zij/het heeft overtuigd
  • wij hebben overtuigd
  • jullie hebben overtuigd
  • zij hebben overtuigd

Passato prossimo

  • io ho convinto
  • tu hai convinto
  • lui/lei/Lei ha convinto
  • noi abbiamo convinto
  • voi/Voi avete convinto
  • loro/Loro hanno convinto

Voltooid verleden tijd

  • ik had overtuigd
  • jij had overtuigd
  • hij/zij/het had overtuigd
  • wij hadden overtuigd
  • jullie hadden overtuigd
  • zij hadden overtuigd

Trapassato prossimo

  • io avevo convinto
  • tu avevi convinto
  • lui/lei/Lei aveva convinto
  • noi avevamo convinto
  • voi/Voi avevate convinto
  • loro/Loro avevano convinto

Toekomende tijd I

  • ik zal overtuigen
  • jij zult overtuigen
  • hij/zij/het zal overtuigen
  • wij zullen overtuigen
  • jullie zullen overtuigen
  • zij zullen overtuigen

Futuro semplice

  • io convincerò
  • tu convincerai
  • lui/lei/Lei convincerà
  • noi convinceremo
  • voi/Voi convincerete
  • loro/Loro convinceranno

Toekomende tijd II

  • ik zal overtuigd hebben
  • jij zult overtuigd hebben
  • hij/zij/het zal overtuigd hebben
  • wij zullen overtuigd hebben
  • jullie zullen overtuigd hebben
  • zij zullen overtuigd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò convinto
  • tu avrai convinto
  • lui/lei/Lei avrà convinto
  • noi avremo convinto
  • voi/Voi avrete convinto
  • loro/Loro avranno convinto

Conditionalis I

  • ik zou overtuigen
  • jij zou overtuigen
  • hij/zij/het zou overtuigen
  • wij zouden overtuigen
  • jullie zouden overtuigen
  • zij zouden overtuigen

Condizionale presente

  • io convincerei
  • tu convinceresti
  • lui/lei/Lei convincerebbe
  • noi convinceremmo
  • voi/Voi convincereste
  • loro/Loro convincerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben overtuigd
  • jij zou hebben overtuigd
  • hij/zij/het zou hebben overtuigd
  • wij zouden hebben overtuigd
  • jullie zouden hebben overtuigd
  • zij zouden hebben overtuigd

Condizionale passato

  • io avrei convinto
  • tu avresti convinto
  • lui/lei/Lei avrebbe convinto
  • noi avremmo convinto
  • voi/Voi avreste convinto
  • loro/Loro avrebbero convinto

Imperatief

  • jij overtuig
  • jullie overtuigt

Imperativo

  • tu convinci
  • voi/Voi convincete

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van overtuigen