Vervoeging van poten

Vertaling: piantare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik poot
  • jij poot
  • hij/zij/het poot
  • wij poten
  • jullie poten
  • zij poten

Presente

  • io pianto
  • tu pianti
  • lui/lei/Lei pianta
  • noi piantiamo
  • voi/Voi piantate
  • loro/Loro piantano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pootte
  • jij pootte
  • hij/zij/het pootte
  • wij pootten
  • jullie pootten
  • zij pootten

Imperfetto

  • io piantavo
  • tu piantavi
  • lui/lei/Lei piantava
  • noi piantavamo
  • voi/Voi piantavate
  • loro/Loro piantavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepoot
  • jij hebt gepoot
  • hij/zij/het heeft gepoot
  • wij hebben gepoot
  • jullie hebben gepoot
  • zij hebben gepoot

Passato prossimo

  • io ho piantato
  • tu hai piantato
  • lui/lei/Lei ha piantato
  • noi abbiamo piantato
  • voi/Voi avete piantato
  • loro/Loro hanno piantato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepoot
  • jij had gepoot
  • hij/zij/het had gepoot
  • wij hadden gepoot
  • jullie hadden gepoot
  • zij hadden gepoot

Trapassato prossimo

  • io avevo piantato
  • tu avevi piantato
  • lui/lei/Lei aveva piantato
  • noi avevamo piantato
  • voi/Voi avevate piantato
  • loro/Loro avevano piantato

Toekomende tijd I

  • ik zal poten
  • jij zult poten
  • hij/zij/het zal poten
  • wij zullen poten
  • jullie zullen poten
  • zij zullen poten

Futuro semplice

  • io pianterò
  • tu pianterai
  • lui/lei/Lei pianterà
  • noi pianteremo
  • voi/Voi pianterete
  • loro/Loro pianteranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gepoot hebben
  • jij zult gepoot hebben
  • hij/zij/het zal gepoot hebben
  • wij zullen gepoot hebben
  • jullie zullen gepoot hebben
  • zij zullen gepoot hebben

Futuro anteriore

  • io avrò piantato
  • tu avrai piantato
  • lui/lei/Lei avrà piantato
  • noi avremo piantato
  • voi/Voi avrete piantato
  • loro/Loro avranno piantato

Conditionalis I

  • ik zou poten
  • jij zou poten
  • hij/zij/het zou poten
  • wij zouden poten
  • jullie zouden poten
  • zij zouden poten

Condizionale presente

  • io pianterei
  • tu pianteresti
  • lui/lei/Lei pianterebbe
  • noi pianteremmo
  • voi/Voi piantereste
  • loro/Loro pianterebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepoot
  • jij zou hebben gepoot
  • hij/zij/het zou hebben gepoot
  • wij zouden hebben gepoot
  • jullie zouden hebben gepoot
  • zij zouden hebben gepoot

Condizionale passato

  • io avrei piantato
  • tu avresti piantato
  • lui/lei/Lei avrebbe piantato
  • noi avremmo piantato
  • voi/Voi avreste piantato
  • loro/Loro avrebbero piantato

Imperatief

  • jij poot
  • jullie poot

Imperativo

  • tu pianta
  • voi/Voi piantate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van poten