Vervoeging van printen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik print
- jij print
- hij/zij/het print
- wij printen
- jullie printen
- zij printen
Presente
- io stampo
- tu stampi
- lui/lei/Lei stampa
- noi stampiamo
- voi/Voi stampate
- loro/Loro stampano
Onvoltooid verleden tijd
- ik printte
- jij printte
- hij/zij/het printte
- wij printten
- jullie printten
- zij printten
Imperfetto
- io stampavo
- tu stampavi
- lui/lei/Lei stampava
- noi stampavamo
- voi/Voi stampavate
- loro/Loro stampavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprint
- jij hebt geprint
- hij/zij/het heeft geprint
- wij hebben geprint
- jullie hebben geprint
- zij hebben geprint
Passato prossimo
- io ho stampato
- tu hai stampato
- lui/lei/Lei ha stampato
- noi abbiamo stampato
- voi/Voi avete stampato
- loro/Loro hanno stampato
Voltooid verleden tijd
- ik had geprint
- jij had geprint
- hij/zij/het had geprint
- wij hadden geprint
- jullie hadden geprint
- zij hadden geprint
Trapassato prossimo
- io avevo stampato
- tu avevi stampato
- lui/lei/Lei aveva stampato
- noi avevamo stampato
- voi/Voi avevate stampato
- loro/Loro avevano stampato
Toekomende tijd I
- ik zal printen
- jij zult printen
- hij/zij/het zal printen
- wij zullen printen
- jullie zullen printen
- zij zullen printen
Futuro semplice
- io stamperò
- tu stamperai
- lui/lei/Lei stamperà
- noi stamperemo
- voi/Voi stamperete
- loro/Loro stamperanno
Toekomende tijd II
- ik zal geprint hebben
- jij zult geprint hebben
- hij/zij/het zal geprint hebben
- wij zullen geprint hebben
- jullie zullen geprint hebben
- zij zullen geprint hebben
Futuro anteriore
- io avrò stampato
- tu avrai stampato
- lui/lei/Lei avrà stampato
- noi avremo stampato
- voi/Voi avrete stampato
- loro/Loro avranno stampato
Conditionalis I
- ik zou printen
- jij zou printen
- hij/zij/het zou printen
- wij zouden printen
- jullie zouden printen
- zij zouden printen
Condizionale presente
- io stamperei
- tu stamperesti
- lui/lei/Lei stamperebbe
- noi stamperemmo
- voi/Voi stampereste
- loro/Loro stamperebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geprint
- jij zou hebben geprint
- hij/zij/het zou hebben geprint
- wij zouden hebben geprint
- jullie zouden hebben geprint
- zij zouden hebben geprint
Condizionale passato
- io avrei stampato
- tu avresti stampato
- lui/lei/Lei avrebbe stampato
- noi avremmo stampato
- voi/Voi avreste stampato
- loro/Loro avrebbero stampato
Imperatief
- jij print
- jullie print
Imperativo
- tu stampa
- voi/Voi stampate