Vervoeging van schorsen
Onbepaalde wijs (infinitief): schorsen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schors
- jij schorst
- hij/zij/het schorst
- wij schorsen
- jullie schorsen
- zij schorsen
Presente
- io interrompo
- tu interrompi
- lui/lei/Lei interrompe
- noi interrompiamo
- voi/Voi interrompete
- loro/Loro interrompono
Onvoltooid verleden tijd
- ik schorste
- jij schorste
- hij/zij/het schorste
- wij schorsten
- jullie schorsten
- zij schorsten
Imperfetto
- io interrompevo
- tu interrompevi
- lui/lei/Lei interrompeva
- noi interrompevamo
- voi/Voi interrompevate
- loro/Loro interrompevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschorst
- jij hebt geschorst
- hij/zij/het heeft geschorst
- wij hebben geschorst
- jullie hebben geschorst
- zij hebben geschorst
Passato prossimo
- io ho interrotto
- tu hai interrotto
- lui/lei/Lei ha interrotto
- noi abbiamo interrotto
- voi/Voi avete interrotto
- loro/Loro hanno interrotto
Voltooid verleden tijd
- ik had geschorst
- jij had geschorst
- hij/zij/het had geschorst
- wij hadden geschorst
- jullie hadden geschorst
- zij hadden geschorst
Trapassato prossimo
- io avevo interrotto
- tu avevi interrotto
- lui/lei/Lei aveva interrotto
- noi avevamo interrotto
- voi/Voi avevate interrotto
- loro/Loro avevano interrotto
Toekomende tijd I
- ik zal schorsen
- jij zult schorsen
- hij/zij/het zal schorsen
- wij zullen schorsen
- jullie zullen schorsen
- zij zullen schorsen
Futuro semplice
- io interromperò
- tu interromperai
- lui/lei/Lei interromperà
- noi interromperemo
- voi/Voi interromperete
- loro/Loro interromperanno
Toekomende tijd II
- ik zal geschorst hebben
- jij zult geschorst hebben
- hij/zij/het zal geschorst hebben
- wij zullen geschorst hebben
- jullie zullen geschorst hebben
- zij zullen geschorst hebben
Futuro anteriore
- io avrò interrotto
- tu avrai interrotto
- lui/lei/Lei avrà interrotto
- noi avremo interrotto
- voi/Voi avrete interrotto
- loro/Loro avranno interrotto
Conditionalis I
- ik zou schorsen
- jij zou schorsen
- hij/zij/het zou schorsen
- wij zouden schorsen
- jullie zouden schorsen
- zij zouden schorsen
Condizionale presente
- io interromperei
- tu interromperesti
- lui/lei/Lei interromperebbe
- noi interromperemmo
- voi/Voi interrompereste
- loro/Loro interromperebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geschorst
- jij zou hebben geschorst
- hij/zij/het zou hebben geschorst
- wij zouden hebben geschorst
- jullie zouden hebben geschorst
- zij zouden hebben geschorst
Condizionale passato
- io avrei interrotto
- tu avresti interrotto
- lui/lei/Lei avrebbe interrotto
- noi avremmo interrotto
- voi/Voi avreste interrotto
- loro/Loro avrebbero interrotto
Imperatief
- jij schors
- jullie schorst
Imperativo
- tu interrompi
- voi/Voi interrompete